Hoofdstuk 8
De Europese Unie is een statenbond. De EU wordt gezien als een doelgemeenschap. De
bevoegdheden van de Unie zijn in beginsel beperkt tot hetgeen haar uitdrukkelijk in het VWEU is
toegekend. Bevoegdheden die niet aan de Unie zijn toebedeeld komen toe aan de lidstaten. De EU
kent zowel exclusieve als gedeelde bevoegdheden. Verder is relevant dat er sprake is van een
supranationale, autonome rechtsorde die voor haar doorwerking en rechtstreekse werking niet van
de nationale regels afhankelijk is. Onder meer geldt dat de het EU-recht moet blijven binnen de
grenzen van de verdragsrechtelijke grondslagen en er door nationale rechters in laatste instantie
getoetst moet worden of daaraan voldaan is, dat de nationale staat alleen bevoegdheden aan de EU
mag overdragen in de vorm van begrensde, specifieke bevoegdheidstoedeling en dat die overdracht
slechts toelaatbaar is als een kern van soevereiniteit voor nationale regering en parlement behouden
blijft. Het Unierecht is van grote betekenis voor de rechtspositie van de burger. Voor zover deze
rechtstreeks werkend is, werkt deze als zodanig in de nationale rechtsorde en prevaleert deze boven
alle nationale voorschriften. Zij kunnen meestal zonder nadere uitwerking worden toegepast.
Rechtstreeks werkende bepalingen van Unierecht kennen burgers niet alleen rechten toe: zij kunnen
ook verplichtingen opleggen. Nationale bepalingen kunnen aan de werking van het Unierecht niet in
de weg staan. Uit het autonome, supranationale karakter van het Unierecht vloeien zekere verschillen
voort ten opzichte van het gewone internationale recht. Ten eerste werkt het Unierecht ongeacht de
constitutie uit eigen kracht door in de nationale rechtsorde. Ten tweede geniet het Unierecht uit
zichzelf voorrang. Rechterlijke controle op de naleving van het Unierecht vindt deels plaats door het
HvJEU en deels door de nationale rechters. Het HvJEU beslist in hoger beroep tegen uitspraken van
het Gerecht, inbreukprocedures en prejudiciële procedures. De nationale rechter heeft als taak de
uniforme doorwerking van het Unierecht in de lidstaat te verzekeren. In de regel bereikt het
Unierecht de burger via nationale uitvoering. Of een bepaling van Unierecht rechtstreekse werking
heeft, hangt af van de vraag of deze voldoende nauwkeurig en onvoorwaardelijk is geformuleerd.
Daarbij is met name van belang de mate waarin de lidstaat bij de uitvoering van de bepaling over
beleidsvrijheid beschikt. Het Unierecht vindt daarnaast doorwerking door middel van
Unierechtconforme interpretatie. Richtlijnconforme interpretatie wordt met name toegepast
wanneer de implementatie van een richtlijn kleine gebreken vertoont.
Hoofdstuk 9
Artikel 91 Gw betreft de sluiting van verdragen. Verdragen zijn internationale overeenkomsten tussen
volkenrechtelijke rechtssubjecten. Het verdrag van Wenen inzake het verdragenrecht bevat een
codificatie van de regels die de sluiting, inwerkingtreding, uitlegging, wijziging, ongeldigheid,
beëindiging en opschorting van de werking van schriftelijke verdragen tussen staten beheersen.
Artikel 7 geeft de bevoegden tot handelen namens de staat. Artikel 11 geeft de wijze van binding van
een staat aan een overeengekomen verdrag. Uit artikel 46 volgt dat de schending van het nationale
constitutionele recht door een nationaal ambt in beginsel niet leidt tot volkenrechtelijke ongeldigheid
van een verdrag. De eerste fase van de totstandkoming van een verdrag is die van de
onderhandelingen. Vervolgens volgt authentificatie van de tekst, daarna ondertekening welke de
volkenrechtelijke binding teweegbrengt behoudens eventuele bekrachtigingsclausules. Verdragen
dienen door of vanwege de regering te worden gesloten. Binding aan een verdrag vereist
goedkeuring door de Staten-Generaal. Toetreding tot een verdrag heeft dezelfde rechtsgevolgen als
, sluiting van een verdrag. Voor zekere verdragen is goedkeuring niet vereist. De Rijkswet goedkeuring
en bekendmaking verdragen strekt tot uitvoering van de artikel 91 en artikel 95 Gw. Deze geeft de
voorschriften omtrent goedkeuring en of deze vereist is. Uit artikel 93 Gw volgt dat bekendmaking
vereist is, wil een eenieder verbindende bepaling van een verdrag toegepast kunnen worden, als een
burger er een beroep op doet of ermee wordt geconfronteerd. Uit HR Rookverbod volgt het
volgende: voor een ieder verbindendheid is beslissend het antwoord op de vraag of de bepaling
onvoorwaardelijk en voldoende nauwkeurig is, om in de context waarin zij wordt ingeroepen als
objectief recht te kunnen functioneren. Dit biedt een verruiming van de gevallen waarin
verdragsbepalingen een ieder verbindend kunnen zijn. Wanneer een eenieder verbindende
verdragsbepaling niet verenigbaar is met een nationaal voorschrift, dient dit voorschrift buiten
beschouwing te worden gelaten. Dit volgt ondermeer uit artikel 94 Gw.
De Europese Unie is een statenbond. De EU wordt gezien als een doelgemeenschap. De
bevoegdheden van de Unie zijn in beginsel beperkt tot hetgeen haar uitdrukkelijk in het VWEU is
toegekend. Bevoegdheden die niet aan de Unie zijn toebedeeld komen toe aan de lidstaten. De EU
kent zowel exclusieve als gedeelde bevoegdheden. Verder is relevant dat er sprake is van een
supranationale, autonome rechtsorde die voor haar doorwerking en rechtstreekse werking niet van
de nationale regels afhankelijk is. Onder meer geldt dat de het EU-recht moet blijven binnen de
grenzen van de verdragsrechtelijke grondslagen en er door nationale rechters in laatste instantie
getoetst moet worden of daaraan voldaan is, dat de nationale staat alleen bevoegdheden aan de EU
mag overdragen in de vorm van begrensde, specifieke bevoegdheidstoedeling en dat die overdracht
slechts toelaatbaar is als een kern van soevereiniteit voor nationale regering en parlement behouden
blijft. Het Unierecht is van grote betekenis voor de rechtspositie van de burger. Voor zover deze
rechtstreeks werkend is, werkt deze als zodanig in de nationale rechtsorde en prevaleert deze boven
alle nationale voorschriften. Zij kunnen meestal zonder nadere uitwerking worden toegepast.
Rechtstreeks werkende bepalingen van Unierecht kennen burgers niet alleen rechten toe: zij kunnen
ook verplichtingen opleggen. Nationale bepalingen kunnen aan de werking van het Unierecht niet in
de weg staan. Uit het autonome, supranationale karakter van het Unierecht vloeien zekere verschillen
voort ten opzichte van het gewone internationale recht. Ten eerste werkt het Unierecht ongeacht de
constitutie uit eigen kracht door in de nationale rechtsorde. Ten tweede geniet het Unierecht uit
zichzelf voorrang. Rechterlijke controle op de naleving van het Unierecht vindt deels plaats door het
HvJEU en deels door de nationale rechters. Het HvJEU beslist in hoger beroep tegen uitspraken van
het Gerecht, inbreukprocedures en prejudiciële procedures. De nationale rechter heeft als taak de
uniforme doorwerking van het Unierecht in de lidstaat te verzekeren. In de regel bereikt het
Unierecht de burger via nationale uitvoering. Of een bepaling van Unierecht rechtstreekse werking
heeft, hangt af van de vraag of deze voldoende nauwkeurig en onvoorwaardelijk is geformuleerd.
Daarbij is met name van belang de mate waarin de lidstaat bij de uitvoering van de bepaling over
beleidsvrijheid beschikt. Het Unierecht vindt daarnaast doorwerking door middel van
Unierechtconforme interpretatie. Richtlijnconforme interpretatie wordt met name toegepast
wanneer de implementatie van een richtlijn kleine gebreken vertoont.
Hoofdstuk 9
Artikel 91 Gw betreft de sluiting van verdragen. Verdragen zijn internationale overeenkomsten tussen
volkenrechtelijke rechtssubjecten. Het verdrag van Wenen inzake het verdragenrecht bevat een
codificatie van de regels die de sluiting, inwerkingtreding, uitlegging, wijziging, ongeldigheid,
beëindiging en opschorting van de werking van schriftelijke verdragen tussen staten beheersen.
Artikel 7 geeft de bevoegden tot handelen namens de staat. Artikel 11 geeft de wijze van binding van
een staat aan een overeengekomen verdrag. Uit artikel 46 volgt dat de schending van het nationale
constitutionele recht door een nationaal ambt in beginsel niet leidt tot volkenrechtelijke ongeldigheid
van een verdrag. De eerste fase van de totstandkoming van een verdrag is die van de
onderhandelingen. Vervolgens volgt authentificatie van de tekst, daarna ondertekening welke de
volkenrechtelijke binding teweegbrengt behoudens eventuele bekrachtigingsclausules. Verdragen
dienen door of vanwege de regering te worden gesloten. Binding aan een verdrag vereist
goedkeuring door de Staten-Generaal. Toetreding tot een verdrag heeft dezelfde rechtsgevolgen als
, sluiting van een verdrag. Voor zekere verdragen is goedkeuring niet vereist. De Rijkswet goedkeuring
en bekendmaking verdragen strekt tot uitvoering van de artikel 91 en artikel 95 Gw. Deze geeft de
voorschriften omtrent goedkeuring en of deze vereist is. Uit artikel 93 Gw volgt dat bekendmaking
vereist is, wil een eenieder verbindende bepaling van een verdrag toegepast kunnen worden, als een
burger er een beroep op doet of ermee wordt geconfronteerd. Uit HR Rookverbod volgt het
volgende: voor een ieder verbindendheid is beslissend het antwoord op de vraag of de bepaling
onvoorwaardelijk en voldoende nauwkeurig is, om in de context waarin zij wordt ingeroepen als
objectief recht te kunnen functioneren. Dit biedt een verruiming van de gevallen waarin
verdragsbepalingen een ieder verbindend kunnen zijn. Wanneer een eenieder verbindende
verdragsbepaling niet verenigbaar is met een nationaal voorschrift, dient dit voorschrift buiten
beschouwing te worden gelaten. Dit volgt ondermeer uit artikel 94 Gw.