Goederen zijn alle zaken en
vermogensrechten (art. 3:1 BW).
Week 1 – Kernbegrippen goederen- en insolventierecht
Onder schulden verstaat men
bijv. geldschulden aan de bank of
Vermogen overheid.
Het vermogen is iemands op geld waardeerbare rechten en plichten (geheel van
goederen en schulden). Theoretisch is iedereen dus een “vermogend mens”, zelfs
als hij meer schulden heeft dan goederen.
Vermogensrecht Art. 3:6 BW
Zaken (art. 3:2 BW)
Definitie in art. 3:2 BW: alle voor menselijke beheersing vatbare stoffelijke
objecten.
In concreto gaat het erom of de ‘zaak’ tastbaar, waarneembaar, en eventueel
verhandelbaar is, etc. en derhalve voor menselijke beheersing vatbaar is. Voorts
gaat het erom dat het een stoffelijk object betreft. Dit houdt in dat bijvoorbeeld
vermogensrechten geen zaken kunnen zijn, omdat dit geen stoffelijke objecten
zijn, maar slechts op papier bestaan.
Mensen kunnen geen zaken zijn, wij zijn rechtssubjecten en geen rechtsobjecten.
Ook dieren kunnen geen zaak zijn ex. art. 3:2a BW. Wel zijn bepalingen met
betrekking tot zaken op dieren van toepassing.
* Let op: wetgever heeft bij transitie van oud naar nieuw BW een spelletje
gespeeld door hetgeen
* toen ‘zaak’ genoemd werd nu als ‘goed’ aan te duiden en vice versa. Houd
hiermee rekening bij
* lezen van oude jurisprudentie
Onderscheid roerende en onroerende zaken (art. 3:3 BW)
Onroerend goed ex art. 3:3 lid 1: “de grond, de nog niet gewonnen delfstoffen, de
met de grond verenigde beplantingen, alsmede de gebouwen en werken die
duurzaam met de grond zijn verenigd, hetzij rechtstreeks, hetzij door vereniging
met andere gebouwen of werken.”
De vraag die hierbij oprijst is wanneer sprake is van iets dat ‘duurzaam met de
grond is verenigd’. Omdat de wetgever hier geen duidelijkheid over heeft
geboden in de wet, moet worden gekeken naar de rechtspraak. Relevant is HR
Portacabin. Hierin werden drie criteria geformuleerd die van belang zijn bij de
bepaling of een gebouw duurzaam met de grond is verenigd:
1. Naar aard en inrichting bestemd
2. Bedoeling van bouwer/opdrachtgever voor zover deze naar buiten kenbaar
is
3. Verkeersopvattingen kunnen niet worden gebruikt als een zelfstandige
maatstaf voor de beoordeling van de vraag of een zaak roerend of
onroerend is. Zij kunnen wel in aanmerking worden genomen voor invulling
van bovenstaande criteria
,Het onderscheid tussen onroerend en roerend is in goederenrechtelijke context
van belang, omdat bijvoorbeeld beperkte rechten als erfdienstbaarheid, opstal,
erfpacht, etc. enkel op onroerende zaken kunnen worden bevestigd.
Het onderscheid tussen onroerend en roerend is ook in verbintenisrechtelijke
context van belang, omdat nu de bezitter van gebrekkige roerende zaken ex. art.
6:173 BW aansprakelijk kan zijn voor eventuele schade.
Bestanddeel (art. 3:4 BW)
Een zaak bestaat over het algemeen uit meerdere componenten. Al die
onderdelen zijn onzelfstandig en ex art. 3:4 BW bestanddelen. Denk aan een
motorblok, deuren, stuur, etc. van een auto. Bestanddelen zijn geen zaken,
omdat zij geen zelfstandig bestaan leiden. Belangrijk onderscheid wordt echter
gemaakt in lid 1 en lid 2.
Lid 1 bepaalt dat iets een bestanddeel kan zijn o.g.v. een hechte ideële band. De
verkeersopvatting is hier doorslaggevend. Volgens verkeersopvatting is een zaak
een bestanddeel als twee of meer zaken met elkaar in zodanig verband staan dat
zij samen één zaak vormen. Om dit te kunnen toetsen geldt het criterium van
incompleetheid. De vraag die hierbij gesteld moet worden is: “is de zaak
incompleet zonder het onderdeel?” Zo ja, dan is het onderdeel een bestanddeel
van die zaak.
Lid 2 geeft het fysieke criterium en bepaalt dat iets een bestanddeel kan zijn
o.g.v. een hechte materiële band. Hier is de toets meer feitelijk van aard en geldt
het criterium van afscheiding. De vraag die hierbij gesteld moet worden is: “kan
afscheiding plaatsvinden zonder substantiële schade toe te brengen aan de zaak
of aan het bestanddeel?” Zo nee, dan is het onderdeel een bestanddeel van die
zaak.
Het fysieke criterium kan meer houvast bieden dan de verkeersopvatting. Wordt
aan het fysieke criterium voldaan, dan is de verkeersopvatting niet meer nodig.
Wordt niet aan fysieke criterium voldaan, dan is het nog wel mogelijk o.g.v. de
verkeersopvatting (art. 3:4 BW lid 2 > lid 1)
Vruchten (art. 3:9 BW)
O.g.v. art. 3:9 BW zijn vruchten de definiëren als de opbrengsten die goederen
met behoud van hun substantie generen. Deze definitie brengt met zich mee dat
naar verkeersopvatting getoetst zal moeten worden of iets vruchten zijn.
In lid 1 en 2 wordt een onderscheid gemaakt tussen ‘natuurlijke- en burgerlijke
vruchten’. De wetgever heeft hier ruimte gemaakt voor vruchten als
huuropbrengsten en dividend.
Vermogensrechten (art. 3:6 BW)
Vermogensrechten zijn rechten die (art. 3:6 BW):
- Hetzij afzonderlijk overdraagbaar zijn;
- Hetzij tezamen met een ander recht overdraagbaar zijn;
- Hetzij ertoe strekken de rechthebbende stoffelijk voordeel te verschaffen;
, - Hetzij verkregen zijn in ruil voor stoffelijk voordeel;
- Hetzij verkregen zijn in ruil voor in het vooruitzicht gesteld stoffelijk
voordeel.
BW).
Overdraagbaar zijn in ieder geval eigendom, beperkte rechten en
vorderingsrechten (art. 3:83
Bij rechten die ertoe strekken de rechthebbende stoffelijk voordeel te verschaffen
moet je denken aan een niet-overdraagbare vordering. Vorderingsrechten kunnen
onoverdraagbaar worden gemaakt. Dat het onoverdraagbaar is, betekent niet dat
het niets waard is. Andere voorbeelden van deze categorie zijn recht van gebruik
van bewoning, deze geven wel stoffelijk voordeel, maar zijn onoverdraagbaar.
Bij rechten verkregen in ruil voor (een in het vooruitzicht gesteld) stoffelijk
voordeel is het klassieke voorbeeld van het recht van een blinde om voorgelezen
te worden. Dit is een recht verkregen in ruil voor betaling.
Goodwill
Ook eigendomsrecht is een vermogensrecht, maar goodwill niet. Goodwill is de
hogere waarde, meerwaarde of winstcapaciteit van een onderneming die uitgaat
boven de waarde van de afzonderlijke onderdelen van een onderneming. Of dit
een goed is en daarmee overdraagbaar is van belang voor het pandrecht.
Goodwill is echter geen vermogensrecht, want het is geen recht. Goodwill
beschrijft de feitelijke situatie van het succes van een bedrijf, je hebt geen recht
op het voortbestaan van dat succes.
Verzekeringsportefeuille
Een verzekeringsportefeuille is het samenstel van
samenwerkingsovereenkomsten tussen verzekeraars, opdrachten van cliënten en
de goodwill bestaande in de verwachting dat cliënten
verzekeringsovereenkomsten in de toekomst willen sluiten via deze
tussenpersoon. De HR oordeelde dat het samenstel van de componenten geen
goed is ex art. 3:1 BW, maar dat er afzonderlijk wel goederen in de portefeuille
kunnen zitten.
Registergoederen vs. niet-registergoederen
Art. 3:10 BW bepaalt dat registergoederen goederen zijn die voor overdracht of
vestiging ingeschreven moeten zijn in de daartoe bestemde openbare registers.
In de wet wordt dan een opsomming gemaakt van wat registergoederen zijn:
- Art. 3:89 BW: alle onroerende zaken;
- Art. 8:199 en art. 8:790 BW: zee- en binnenschepen;
- Art. 8:1306 BW: luchtvaartuigen;
- Art. 3:96 BW: aandelen in een registergoed;
- Art. 3:98 BW: beperkte rechten op een registergoed.
Kortom, je kunt registerzaken en niet-registerzaken hebben, maar ook
registerrechten en niet-registerrechten.
, Afhankelijke rechten en nevenrechten
Afhankelijke rechten staan geregeld in art 3:7 BW en zijn rechten die zodanig
verbonden zijn aan een andere recht dat zij zonder dat ander recht niet kunnen
bestaan. Dit houdt daarom ook in dat, indien het hoofdrecht ophoudt te bestaan,
het afhankelijk recht ook ophoudt te bestaan.
Nevenrechten lijken op afhankelijke rechten in de zin dat veel afhankelijke
rechten tevens nevenrechten zijn ingevolge art. 6:142 BW. Immers, ook
nevenrechten zijn verbonden aan een hoofdrecht. Het belangrijke verschil tussen
de twee rechten is echter dat nevenrechten altijd zijn verbonden aan een
vordering.
Volledige en beperkte rechten
Volledige rechten zijn de eigendom van zaken en het toebehoren van
vermogensrechten (bijvoorbeeld vordering en IE-rechten). Het gaat bij volledige
rechten dus niet om de vermogensrechten zelf, maar om het toebehoren ervan.
Beperkte rechten daarentegen zijn een afgeleide uit een meer omvattend recht,
hetwelk met dat beperkte recht is bezwaard (art. 3:8 BW). In de rechtsdogmatiek
wordt dat omvattend recht een moederrecht genoemd waar het beperkte recht
een dochterrecht genoemd wordt. In de regel geldt dat er twee soorten beperkte
rechten zijn, namelijk:
> Genotsrechten als vruchtgebruik, erfdienstbaarheid, erfpacht en opstal.
> Zekerheidsrechten die bestaan uit pand en hypotheek. Men dient dit niet te
verwarren met
> verbintenisrechtelijke genotsrechten als bruikleen en verbintenisrechtelijke
> zekerheidsrechten als borgtocht.
Rechten op naam, aan order en aan toonder
Het uitgangspunt is dat alle rechten die niet aan order of aan toonder zijn,
rechten op naam zijn, zoals een geldlening. Hierbij is derhalve niet nodig om
papier met een naam erop te hebben. De woorden ‘op naam’ geven aan dat de
crediteur niet vervangbaar is.
Bij order- en toondervorderingen kan de crediteur wel worden vervangen. Een
papier dient tot bewijs van bestaan van de vordering. Daarnaast is het papier
echter een middel om de order- of toondervordering te leveren aan een
verkrijger. De debiteur dient te betalen aan degene die zich door middel van het
papier als rechthebbende legitimeert. Een orderclausule houdt in dat de betaling
dient te gescheiden aan de crediteur of order. Een toonderclausule houdt in dat
de betaling dient te geschieden aan de toonder van het papier.
Aandelen kunnen zowel op naam of aantoonbaar zijn gesteld. De BV kent
uitsluitend aandelen op naam (art. 2:194 BW). De NV kent een zowel aandelen op
naam als aandelen aan toonder (art. 2:82 BW). Dit komt Omdat bij de NV
aandelen vaak op de beurs kunnen worden verhandeld.
Tegenwoordige vs. toekomstige goederen
Artikel 3:97 lid 1 BW stelt dat toekomstige goederen bij voorbaat kunnen worden
opgeleverd. De vraag is wat precies als een toekomstig goed wordt
gekwalificeerd. Hoewel dit vraagstuk niet heel ingewikkeld is, heeft de praktijk
vermogensrechten (art. 3:1 BW).
Week 1 – Kernbegrippen goederen- en insolventierecht
Onder schulden verstaat men
bijv. geldschulden aan de bank of
Vermogen overheid.
Het vermogen is iemands op geld waardeerbare rechten en plichten (geheel van
goederen en schulden). Theoretisch is iedereen dus een “vermogend mens”, zelfs
als hij meer schulden heeft dan goederen.
Vermogensrecht Art. 3:6 BW
Zaken (art. 3:2 BW)
Definitie in art. 3:2 BW: alle voor menselijke beheersing vatbare stoffelijke
objecten.
In concreto gaat het erom of de ‘zaak’ tastbaar, waarneembaar, en eventueel
verhandelbaar is, etc. en derhalve voor menselijke beheersing vatbaar is. Voorts
gaat het erom dat het een stoffelijk object betreft. Dit houdt in dat bijvoorbeeld
vermogensrechten geen zaken kunnen zijn, omdat dit geen stoffelijke objecten
zijn, maar slechts op papier bestaan.
Mensen kunnen geen zaken zijn, wij zijn rechtssubjecten en geen rechtsobjecten.
Ook dieren kunnen geen zaak zijn ex. art. 3:2a BW. Wel zijn bepalingen met
betrekking tot zaken op dieren van toepassing.
* Let op: wetgever heeft bij transitie van oud naar nieuw BW een spelletje
gespeeld door hetgeen
* toen ‘zaak’ genoemd werd nu als ‘goed’ aan te duiden en vice versa. Houd
hiermee rekening bij
* lezen van oude jurisprudentie
Onderscheid roerende en onroerende zaken (art. 3:3 BW)
Onroerend goed ex art. 3:3 lid 1: “de grond, de nog niet gewonnen delfstoffen, de
met de grond verenigde beplantingen, alsmede de gebouwen en werken die
duurzaam met de grond zijn verenigd, hetzij rechtstreeks, hetzij door vereniging
met andere gebouwen of werken.”
De vraag die hierbij oprijst is wanneer sprake is van iets dat ‘duurzaam met de
grond is verenigd’. Omdat de wetgever hier geen duidelijkheid over heeft
geboden in de wet, moet worden gekeken naar de rechtspraak. Relevant is HR
Portacabin. Hierin werden drie criteria geformuleerd die van belang zijn bij de
bepaling of een gebouw duurzaam met de grond is verenigd:
1. Naar aard en inrichting bestemd
2. Bedoeling van bouwer/opdrachtgever voor zover deze naar buiten kenbaar
is
3. Verkeersopvattingen kunnen niet worden gebruikt als een zelfstandige
maatstaf voor de beoordeling van de vraag of een zaak roerend of
onroerend is. Zij kunnen wel in aanmerking worden genomen voor invulling
van bovenstaande criteria
,Het onderscheid tussen onroerend en roerend is in goederenrechtelijke context
van belang, omdat bijvoorbeeld beperkte rechten als erfdienstbaarheid, opstal,
erfpacht, etc. enkel op onroerende zaken kunnen worden bevestigd.
Het onderscheid tussen onroerend en roerend is ook in verbintenisrechtelijke
context van belang, omdat nu de bezitter van gebrekkige roerende zaken ex. art.
6:173 BW aansprakelijk kan zijn voor eventuele schade.
Bestanddeel (art. 3:4 BW)
Een zaak bestaat over het algemeen uit meerdere componenten. Al die
onderdelen zijn onzelfstandig en ex art. 3:4 BW bestanddelen. Denk aan een
motorblok, deuren, stuur, etc. van een auto. Bestanddelen zijn geen zaken,
omdat zij geen zelfstandig bestaan leiden. Belangrijk onderscheid wordt echter
gemaakt in lid 1 en lid 2.
Lid 1 bepaalt dat iets een bestanddeel kan zijn o.g.v. een hechte ideële band. De
verkeersopvatting is hier doorslaggevend. Volgens verkeersopvatting is een zaak
een bestanddeel als twee of meer zaken met elkaar in zodanig verband staan dat
zij samen één zaak vormen. Om dit te kunnen toetsen geldt het criterium van
incompleetheid. De vraag die hierbij gesteld moet worden is: “is de zaak
incompleet zonder het onderdeel?” Zo ja, dan is het onderdeel een bestanddeel
van die zaak.
Lid 2 geeft het fysieke criterium en bepaalt dat iets een bestanddeel kan zijn
o.g.v. een hechte materiële band. Hier is de toets meer feitelijk van aard en geldt
het criterium van afscheiding. De vraag die hierbij gesteld moet worden is: “kan
afscheiding plaatsvinden zonder substantiële schade toe te brengen aan de zaak
of aan het bestanddeel?” Zo nee, dan is het onderdeel een bestanddeel van die
zaak.
Het fysieke criterium kan meer houvast bieden dan de verkeersopvatting. Wordt
aan het fysieke criterium voldaan, dan is de verkeersopvatting niet meer nodig.
Wordt niet aan fysieke criterium voldaan, dan is het nog wel mogelijk o.g.v. de
verkeersopvatting (art. 3:4 BW lid 2 > lid 1)
Vruchten (art. 3:9 BW)
O.g.v. art. 3:9 BW zijn vruchten de definiëren als de opbrengsten die goederen
met behoud van hun substantie generen. Deze definitie brengt met zich mee dat
naar verkeersopvatting getoetst zal moeten worden of iets vruchten zijn.
In lid 1 en 2 wordt een onderscheid gemaakt tussen ‘natuurlijke- en burgerlijke
vruchten’. De wetgever heeft hier ruimte gemaakt voor vruchten als
huuropbrengsten en dividend.
Vermogensrechten (art. 3:6 BW)
Vermogensrechten zijn rechten die (art. 3:6 BW):
- Hetzij afzonderlijk overdraagbaar zijn;
- Hetzij tezamen met een ander recht overdraagbaar zijn;
- Hetzij ertoe strekken de rechthebbende stoffelijk voordeel te verschaffen;
, - Hetzij verkregen zijn in ruil voor stoffelijk voordeel;
- Hetzij verkregen zijn in ruil voor in het vooruitzicht gesteld stoffelijk
voordeel.
BW).
Overdraagbaar zijn in ieder geval eigendom, beperkte rechten en
vorderingsrechten (art. 3:83
Bij rechten die ertoe strekken de rechthebbende stoffelijk voordeel te verschaffen
moet je denken aan een niet-overdraagbare vordering. Vorderingsrechten kunnen
onoverdraagbaar worden gemaakt. Dat het onoverdraagbaar is, betekent niet dat
het niets waard is. Andere voorbeelden van deze categorie zijn recht van gebruik
van bewoning, deze geven wel stoffelijk voordeel, maar zijn onoverdraagbaar.
Bij rechten verkregen in ruil voor (een in het vooruitzicht gesteld) stoffelijk
voordeel is het klassieke voorbeeld van het recht van een blinde om voorgelezen
te worden. Dit is een recht verkregen in ruil voor betaling.
Goodwill
Ook eigendomsrecht is een vermogensrecht, maar goodwill niet. Goodwill is de
hogere waarde, meerwaarde of winstcapaciteit van een onderneming die uitgaat
boven de waarde van de afzonderlijke onderdelen van een onderneming. Of dit
een goed is en daarmee overdraagbaar is van belang voor het pandrecht.
Goodwill is echter geen vermogensrecht, want het is geen recht. Goodwill
beschrijft de feitelijke situatie van het succes van een bedrijf, je hebt geen recht
op het voortbestaan van dat succes.
Verzekeringsportefeuille
Een verzekeringsportefeuille is het samenstel van
samenwerkingsovereenkomsten tussen verzekeraars, opdrachten van cliënten en
de goodwill bestaande in de verwachting dat cliënten
verzekeringsovereenkomsten in de toekomst willen sluiten via deze
tussenpersoon. De HR oordeelde dat het samenstel van de componenten geen
goed is ex art. 3:1 BW, maar dat er afzonderlijk wel goederen in de portefeuille
kunnen zitten.
Registergoederen vs. niet-registergoederen
Art. 3:10 BW bepaalt dat registergoederen goederen zijn die voor overdracht of
vestiging ingeschreven moeten zijn in de daartoe bestemde openbare registers.
In de wet wordt dan een opsomming gemaakt van wat registergoederen zijn:
- Art. 3:89 BW: alle onroerende zaken;
- Art. 8:199 en art. 8:790 BW: zee- en binnenschepen;
- Art. 8:1306 BW: luchtvaartuigen;
- Art. 3:96 BW: aandelen in een registergoed;
- Art. 3:98 BW: beperkte rechten op een registergoed.
Kortom, je kunt registerzaken en niet-registerzaken hebben, maar ook
registerrechten en niet-registerrechten.
, Afhankelijke rechten en nevenrechten
Afhankelijke rechten staan geregeld in art 3:7 BW en zijn rechten die zodanig
verbonden zijn aan een andere recht dat zij zonder dat ander recht niet kunnen
bestaan. Dit houdt daarom ook in dat, indien het hoofdrecht ophoudt te bestaan,
het afhankelijk recht ook ophoudt te bestaan.
Nevenrechten lijken op afhankelijke rechten in de zin dat veel afhankelijke
rechten tevens nevenrechten zijn ingevolge art. 6:142 BW. Immers, ook
nevenrechten zijn verbonden aan een hoofdrecht. Het belangrijke verschil tussen
de twee rechten is echter dat nevenrechten altijd zijn verbonden aan een
vordering.
Volledige en beperkte rechten
Volledige rechten zijn de eigendom van zaken en het toebehoren van
vermogensrechten (bijvoorbeeld vordering en IE-rechten). Het gaat bij volledige
rechten dus niet om de vermogensrechten zelf, maar om het toebehoren ervan.
Beperkte rechten daarentegen zijn een afgeleide uit een meer omvattend recht,
hetwelk met dat beperkte recht is bezwaard (art. 3:8 BW). In de rechtsdogmatiek
wordt dat omvattend recht een moederrecht genoemd waar het beperkte recht
een dochterrecht genoemd wordt. In de regel geldt dat er twee soorten beperkte
rechten zijn, namelijk:
> Genotsrechten als vruchtgebruik, erfdienstbaarheid, erfpacht en opstal.
> Zekerheidsrechten die bestaan uit pand en hypotheek. Men dient dit niet te
verwarren met
> verbintenisrechtelijke genotsrechten als bruikleen en verbintenisrechtelijke
> zekerheidsrechten als borgtocht.
Rechten op naam, aan order en aan toonder
Het uitgangspunt is dat alle rechten die niet aan order of aan toonder zijn,
rechten op naam zijn, zoals een geldlening. Hierbij is derhalve niet nodig om
papier met een naam erop te hebben. De woorden ‘op naam’ geven aan dat de
crediteur niet vervangbaar is.
Bij order- en toondervorderingen kan de crediteur wel worden vervangen. Een
papier dient tot bewijs van bestaan van de vordering. Daarnaast is het papier
echter een middel om de order- of toondervordering te leveren aan een
verkrijger. De debiteur dient te betalen aan degene die zich door middel van het
papier als rechthebbende legitimeert. Een orderclausule houdt in dat de betaling
dient te gescheiden aan de crediteur of order. Een toonderclausule houdt in dat
de betaling dient te geschieden aan de toonder van het papier.
Aandelen kunnen zowel op naam of aantoonbaar zijn gesteld. De BV kent
uitsluitend aandelen op naam (art. 2:194 BW). De NV kent een zowel aandelen op
naam als aandelen aan toonder (art. 2:82 BW). Dit komt Omdat bij de NV
aandelen vaak op de beurs kunnen worden verhandeld.
Tegenwoordige vs. toekomstige goederen
Artikel 3:97 lid 1 BW stelt dat toekomstige goederen bij voorbaat kunnen worden
opgeleverd. De vraag is wat precies als een toekomstig goed wordt
gekwalificeerd. Hoewel dit vraagstuk niet heel ingewikkeld is, heeft de praktijk