Methoden en technieken van gedragstherapie bij kinderen en jeugdigen – Prins
Hoofdstuk 1 – gedragstherapie bij kinderen en jeugdigen
1.1. Geschiedenis van de gedragstherapie bij kinderen en jeugdigen
Vanaf de jaren 20 probeerde Watson de geldigheid van conditioneringsprincipes als verklaring
voor neurotisch gedrag aan te tonen. Dit gebeurde door kinderen angstreacties aan en af te leren
(little Albert). Echter volgde hier geen doorbraak van in de psychologie, toepassingen op grote
schaal bleven uit net als bij andere belovende onderzoeken. Pas in de jaren 60 ontstond er een
doorbraak, gedragstherapeuten gingen zich vooral op de behandeling van ernstig ontwikkelings-
en gedragsgestoorde kinderen in centra. Hier werd de operante conditioneringsprincipes van
Skinner toegepast. Hierna begon er een revolutie, waarbij ook minder beperkte kinderen zorg en
hulp kregen.
1.1.1 Drie generaties gedragstherapie
De ontwikkeling van de gedragstherapie bij kinderen kan beschreven worden in 3 fases
(generaties).
1. De eerste generatie gedragstherapie: jaren 60 – 80. Therapie was vooral gericht op het
uiterlijk waarneembaar gedrag. Operante en klassieke conditioneringsprincipes vormden
de basis van de gedragstherapeutische interventies. Bandura’s werk droeg bij aan een
verbrede blik.
2. De tweede generatie gedragstherapie: jaren 80-90. Gaat er van uit dat cognities in de
vorm van gedachten of zelfspraak niet langer bijverschijnselen zijn van uiterlijk
waarneembaar gedrag, maar functionele onderdelen in de gedragsketen. Vormen van
cognitief leren komen aan bod. Hier ontstond de cognitieve gedragstherapie.
3. De moderne gedragstherapie: vanaf eind jaren 90 doen in de cognitieve
gedragstherapie geheel nieuwe therapeutische stromingen; mindfulness en Acceptance
and Commitment Therapy. Deze stromingen zijn een antwoord op de CGT waarbij soms
geen antwoord gegeven kon worden bij directieve en klachtgerichte aanpak. In plaats van
te focussen op gedachten, gevoelens en gedrag, draait het hier om verdagen,
aanvaarden en afstand nemen.
1.2 Kenmerken
Gedrag: omvat alle waarneembare motorische en sociale gedragingen, waarbij gedachten ook
er bij gerekend worden (gedragbegeleidende gedachten).
1.2.1 Ontwikkelingsperspectief
Het kind is altijd in ontwikkeling en hier moet ook rekening mee gehouden worden. Kennis van
ontwikkelingsfasen is noodzakelijk voor de klachtenanalyse, de keuze van behandelingsdoelen
en de keuze van de behandelingstechnieken. Het voortgezet onderwijs is voor adolescenten
vaak cognitief en sociaal veeleisender dan de basisschool. Dit in combinatie met de
identiteitsontwikkeling kan maken dat adolescenten schoolweigeringsproblemen ervaart ->
gepaard met een gevoel voor autonomie is de kans groot dat de adolescent de behandeling zal
weigeren.
1.2.2 Samenwerken met ouders, leerkracht en de context
Omdat kinderen vaak nog binnen een gezin leven, kunnen gezinsleden een rol in de behandeling
vervullen; voornamelijk de ouders. Het uitgebreide cliëntsysteem waarmee men in een
, kindergedragstherapie te maken heeft maakt de behandeling ingewikkeld, maar biedt ook
mogelijkheden. Opvoeders kunnen als participerende observatoren dienen.
1.2.3 Gedragstherapie als probleemoplossend proces
Het probleemoplossend perspectief past goed in het ontwikkelingsperspectief. Elk kind wordt
telkens opnieuw geconfronteerd met nieuwe problemen welke om reacties en oplossingen
vragen.
1.2.4 Niet praten, maar doen
Kinderen leren vooral door te doel en leren het beste wanneer ze plezier hebben in wat ze
moeten doen. Therapiesessies dragen daarom een speelser karakter, wat van de therapeut een
flexibele houding vraagt.
1.2.5 De therapeut als coach
Een coach is iemand die op basis van ervaring iemands vaardigheden versterkt en zijn
ontwikkeling leidt. Binnen de therapie stelt de therapeut zich op als collaborator; iemand die
samen met jou kijkt naar de problemen, die niet voor alles een passend antwoord weet maar wel
suggesties kan doen. De therapeut leert hier het kind zelfstandig na te denken.
1.3 Indicatie: gedragstherapie
De vraag of kindergedragstherapie geïndiceerd is, is mede afhankelijk van de doelstelling van de
therapie: voor een deel zijn de interventies bedoelt voor uitbreiding van gedragsmogelijkheden
en anderzijds kunnen ze ook gericht zijn op de wijze waarop informatie verwerkt wordt.
Problematiek is te benaderen door het te zien als gedrag dat is aangeleerd. Gedragstherapie
biedt middelen om complexe problematiek uiteen te rafelen tot meer hanteerbare
deelproblemen.
1.4 Overwegingen bij het gedragstherapeutisch proces:
1. Op wie richten?: naast ouders worden soms ook andere gezinsleden betrokken.
Afhankelijk van de problematiek ligt het accent op de behandeling van het kind, het
gezin, of de ouders.
2. Het uitwaaieringsschema: bij de intake en de behandeling van een adolescent kan het
procesmodel voor volwassenen redelijk gevolgd worden. Bij jongere kinderen is er al
direct bij het begin van de behandeling een belangrijk verschil doordat het kind niet
degene is die zichzelf aanmeldt voor een behandeling. De diverse stappen van het
gedragstherapeutische proces;
a. Fase 1 de Kennismaking; aanmelding -> uitnodiging -> eerste gesprek -> keuze
voor gedragstherapie -> uitleg werkwijze. Hier speelt de therapeut al in op het
cliëntsysteem -> wie moeten er worden uitgenodigd? De wijze waarop het
systeem betrokken wordt verschilt per probleem, per leeftijd en is afhankelijk van
de betrokkenheid van de ouders.
b. Fase 2 de Probleeminventarisatie: verkenning van gedragsproblemen ->
holistische theorie -> selectie van probleemgedrag en concretisering -> keuze
assessmentinstrumenten -> baseline. Het is belangrijk te kijken in hoeverre het
probleemgedrag geen faseproblematiek is (leeftijdsgebonden). De holistische
theorie geeft schematisch de probleemsamenhang weer zoals deze door de
therapeut is ervaren. De probleemsamenhang vormt het kader voor de cognitief-
gedragstherapeutische behandeling. Het is een weergave van de hypothetische
Hoofdstuk 1 – gedragstherapie bij kinderen en jeugdigen
1.1. Geschiedenis van de gedragstherapie bij kinderen en jeugdigen
Vanaf de jaren 20 probeerde Watson de geldigheid van conditioneringsprincipes als verklaring
voor neurotisch gedrag aan te tonen. Dit gebeurde door kinderen angstreacties aan en af te leren
(little Albert). Echter volgde hier geen doorbraak van in de psychologie, toepassingen op grote
schaal bleven uit net als bij andere belovende onderzoeken. Pas in de jaren 60 ontstond er een
doorbraak, gedragstherapeuten gingen zich vooral op de behandeling van ernstig ontwikkelings-
en gedragsgestoorde kinderen in centra. Hier werd de operante conditioneringsprincipes van
Skinner toegepast. Hierna begon er een revolutie, waarbij ook minder beperkte kinderen zorg en
hulp kregen.
1.1.1 Drie generaties gedragstherapie
De ontwikkeling van de gedragstherapie bij kinderen kan beschreven worden in 3 fases
(generaties).
1. De eerste generatie gedragstherapie: jaren 60 – 80. Therapie was vooral gericht op het
uiterlijk waarneembaar gedrag. Operante en klassieke conditioneringsprincipes vormden
de basis van de gedragstherapeutische interventies. Bandura’s werk droeg bij aan een
verbrede blik.
2. De tweede generatie gedragstherapie: jaren 80-90. Gaat er van uit dat cognities in de
vorm van gedachten of zelfspraak niet langer bijverschijnselen zijn van uiterlijk
waarneembaar gedrag, maar functionele onderdelen in de gedragsketen. Vormen van
cognitief leren komen aan bod. Hier ontstond de cognitieve gedragstherapie.
3. De moderne gedragstherapie: vanaf eind jaren 90 doen in de cognitieve
gedragstherapie geheel nieuwe therapeutische stromingen; mindfulness en Acceptance
and Commitment Therapy. Deze stromingen zijn een antwoord op de CGT waarbij soms
geen antwoord gegeven kon worden bij directieve en klachtgerichte aanpak. In plaats van
te focussen op gedachten, gevoelens en gedrag, draait het hier om verdagen,
aanvaarden en afstand nemen.
1.2 Kenmerken
Gedrag: omvat alle waarneembare motorische en sociale gedragingen, waarbij gedachten ook
er bij gerekend worden (gedragbegeleidende gedachten).
1.2.1 Ontwikkelingsperspectief
Het kind is altijd in ontwikkeling en hier moet ook rekening mee gehouden worden. Kennis van
ontwikkelingsfasen is noodzakelijk voor de klachtenanalyse, de keuze van behandelingsdoelen
en de keuze van de behandelingstechnieken. Het voortgezet onderwijs is voor adolescenten
vaak cognitief en sociaal veeleisender dan de basisschool. Dit in combinatie met de
identiteitsontwikkeling kan maken dat adolescenten schoolweigeringsproblemen ervaart ->
gepaard met een gevoel voor autonomie is de kans groot dat de adolescent de behandeling zal
weigeren.
1.2.2 Samenwerken met ouders, leerkracht en de context
Omdat kinderen vaak nog binnen een gezin leven, kunnen gezinsleden een rol in de behandeling
vervullen; voornamelijk de ouders. Het uitgebreide cliëntsysteem waarmee men in een
, kindergedragstherapie te maken heeft maakt de behandeling ingewikkeld, maar biedt ook
mogelijkheden. Opvoeders kunnen als participerende observatoren dienen.
1.2.3 Gedragstherapie als probleemoplossend proces
Het probleemoplossend perspectief past goed in het ontwikkelingsperspectief. Elk kind wordt
telkens opnieuw geconfronteerd met nieuwe problemen welke om reacties en oplossingen
vragen.
1.2.4 Niet praten, maar doen
Kinderen leren vooral door te doel en leren het beste wanneer ze plezier hebben in wat ze
moeten doen. Therapiesessies dragen daarom een speelser karakter, wat van de therapeut een
flexibele houding vraagt.
1.2.5 De therapeut als coach
Een coach is iemand die op basis van ervaring iemands vaardigheden versterkt en zijn
ontwikkeling leidt. Binnen de therapie stelt de therapeut zich op als collaborator; iemand die
samen met jou kijkt naar de problemen, die niet voor alles een passend antwoord weet maar wel
suggesties kan doen. De therapeut leert hier het kind zelfstandig na te denken.
1.3 Indicatie: gedragstherapie
De vraag of kindergedragstherapie geïndiceerd is, is mede afhankelijk van de doelstelling van de
therapie: voor een deel zijn de interventies bedoelt voor uitbreiding van gedragsmogelijkheden
en anderzijds kunnen ze ook gericht zijn op de wijze waarop informatie verwerkt wordt.
Problematiek is te benaderen door het te zien als gedrag dat is aangeleerd. Gedragstherapie
biedt middelen om complexe problematiek uiteen te rafelen tot meer hanteerbare
deelproblemen.
1.4 Overwegingen bij het gedragstherapeutisch proces:
1. Op wie richten?: naast ouders worden soms ook andere gezinsleden betrokken.
Afhankelijk van de problematiek ligt het accent op de behandeling van het kind, het
gezin, of de ouders.
2. Het uitwaaieringsschema: bij de intake en de behandeling van een adolescent kan het
procesmodel voor volwassenen redelijk gevolgd worden. Bij jongere kinderen is er al
direct bij het begin van de behandeling een belangrijk verschil doordat het kind niet
degene is die zichzelf aanmeldt voor een behandeling. De diverse stappen van het
gedragstherapeutische proces;
a. Fase 1 de Kennismaking; aanmelding -> uitnodiging -> eerste gesprek -> keuze
voor gedragstherapie -> uitleg werkwijze. Hier speelt de therapeut al in op het
cliëntsysteem -> wie moeten er worden uitgenodigd? De wijze waarop het
systeem betrokken wordt verschilt per probleem, per leeftijd en is afhankelijk van
de betrokkenheid van de ouders.
b. Fase 2 de Probleeminventarisatie: verkenning van gedragsproblemen ->
holistische theorie -> selectie van probleemgedrag en concretisering -> keuze
assessmentinstrumenten -> baseline. Het is belangrijk te kijken in hoeverre het
probleemgedrag geen faseproblematiek is (leeftijdsgebonden). De holistische
theorie geeft schematisch de probleemsamenhang weer zoals deze door de
therapeut is ervaren. De probleemsamenhang vormt het kader voor de cognitief-
gedragstherapeutische behandeling. Het is een weergave van de hypothetische