Deel 1) De 10 tijdvakken
Hoofdstuk 3) De tijd van monniken en ridders (500-1000)
Kenmerkende aspecten:
- Ontstaan en verspreiding van de Islam
- Vrijwel volledige vervanging in West-Europ;a van de agrarische cultuur,
georganiseerd via hofstelsel en horigheid
- Ontstaan van feodale verhoudingen in het bestuur
- Verspreiding van het christendom in Europa
Jaartallen:
476: einde West-Romeinse Rijk
Ca. 500: Clovis eerste christelijke koning van de Franken
610: ontstaan islam in Mekka
632: dood Mohammed
689: komst Willibrord bij de friezen
Ca. 600-700: Islamitische legers veroveren het Midden-Oosten, Perzië, Noord-Afrika
en Spanje
754: Bonifatius vermoord
800 – 1000: invallen van Vikingen
800: Karel de Grote door de paus tot keizer gekroond
843: Frankische Rijk verdeeld in drie rijken: Verdrag van Verdun
925: Lage Landen behoren grotendeels tot het Duitse rijk.
Canonvensters
- Willibrord; verspreiding van het christendom
- Karel de Grote; keizer van het Westen
Paragraaf 3.1) Leen- en hofstelsel
Er is sprake van een autarkie of autarkische samenleving wanneer boeren zichzelf moeten
voorzien in middelen van bestaan. Omdat bijna iedereen op het land werkte en van het land
leefde en de grote steden grotendeels verdwenen, was er sprake van een agrarische
samenleving. In de middeleeuwen ontwikkelen zich het leenstelsel (feodaal stelsel), een
politiek systeem. Hierbij besteedde de koning het bestuur over een bepaald gebied uit aan
een leenman. Heersers die het lukte anderen aan zich te onderwerpen, kregen een hogere
positie. De koning stond het hoogst, hij was aanvoerder van het leger en zijn macht was
vrijwel onbeperkt. Doordat de koning niet overal tegelijk kon zijn, deelden ze hun rijk op in
kleinere eenheden, waarvoor ze bestuurders (leenmannen) aanstelden. De leenmannen
kregen het gebied in hun beheer, waarmee de koning ze voorzag van bescherming en
onderhoud. Onder het beheer van het gebied vielen het beschermen tegen vijanden, de
rechtspraak en het innen van belasting. De leenman (vazal) moest desgewenst de koning
advies geven (raad) en wanneer hij werd opgeroepen verschijnen met een leger (daad).
Leenmannen vonden het gebied ook vaak te groot en deelden dat gebied weer over
verschillende edelen. De koning kon het gebied dat hij in leen had terugnemen, maar hij was
afhankelijk van de leenmannen voor een voldoende groot leger dus dat gebeurde niet vaak.
Bij het hofstelsel konden boeren bij gevaar bescherming zoeken binnen de verstevigde
woning van de landheer. Tevens voorzag de landheer ze van een stuk grond op zijn gebied
(zijn hof) dat de boeren mochten bewerken. In ruil daarvoor moesten de boeren een deel
, van de opbrengsten van hun land aan de landheer af staan en moesten zij diensten
verrichten voor hem. Het systeem van rechten en plichten heet het hofstelsel economisch
systeen). Boeren die zich aan een landheer verbonden werden horigen genoemd; hij was
aan het hof verbonden, dus kon niet zelf kiezen om ergens anders gaan werken. Het is
anders dan slavernij, bij slavernij echt het bezit van een heer. Bij een horige niet het bezit
alleen zijn rechten zijn wel sterk beperkt. Horigheid was erfelijk: kinderen van een horige
waren ook aan hun landheer gebonden. Een belangrijk verschil tussen de twee stelsels is dat
het leenstelsel alleen toegankelijk was voor de Europese adel, dus voor de elite. Het
hofstelsel was een economisch systeem waardoor niet iedereen zelf zijn eigen voedsel
hoefde te verbouwen. Voor bescherming liet de landheer verstevigde bouwwerken
optrekken. Er waren veelal houten huizen of torens (donjon) op een heuvel die omringd
waren met een palissade (hek van houten staken) en een gracht. We spreken in dit geval van
een ‘motte’ of ‘burcht’. Heuvels die als verdegingswerk gebouwd werden tegen het water
noemen we terpen. Het Frankische Rijk is het duidelijkste voorbeeld van een koninkrijk dat
gebruik maakte van het leenstelsel. Het ontstond onder Clovis als leider van de Franken
(koning van 482 tot 511). De Franken droegen bij aan de verspreiding van het christendom
door iedereen te bekeren tot christenen en degenen die dat weigerden om te leggen. Onder
Karel de Grote (geboren in 742, 747 of 748 tot 814) bereikte het Frankische Rijk zijn
grooteste omvang. Zijn bijnaam komt door het grote rijk en zijn lengte. Een palts is een
koninklijke verblijfplaats. Karel was de eerste koning in West-Europa die over een rijk
regeerde dat bijna zo groot was als het West-Romeinse Rijk ooit was geweest. Hij was ook de
eerste heerser sinds de Romeinen die keizer werd. Karel wordt beschouwd als een groots
keizer, omdat hij ook belangstelling had voor zijn cultuur. Na de dood van Karel werd zijn
enige zoon Lodewijk tot koning gekroond, Lodewijk verdeelde het rijk over zijn 3 zoons. Deze
broers raakten in oorlog met elkaar om grondbezit, maar sloten in 843 een vredesverdrag:
het Verdrag van Verdun. Vikingen waren een vijand van Karel, ze vielen steden, kloosters en
andere gemeenschappen aan (800 – 1000). Vikingen (Noormannen) is een verzamelnaam
voor verschillende volken uit Noorwegen, Zweden en Denemarken. Met hun snelle schepen,
drakars of drakenschepen genoemd vanwege de vaak met een draak versierde voorkant,
konden ze verassingsaanvallen plegen, waarna ze met de buit verdwenen (vaak kloosters en
handelssteden door kostbare goederen). Waarom de Vikingen plunderden en over henzelf is
weinig bekend omdat er geen geschreven bronnen bewaard zijn gebleven.
Leenheer Landheer
- Advies
- Bescherming - Afdracht - Bescherming
- Militaire - Onderhoud oogst - Onderhoud
dienst - Herendienst
Leeman/vazal
Horige
Leenstelsel Hofstelsel
,Paragraaf 3.2) Verspreiding van het christendom
De kerk werd steeds nadrukkelijker bestuurd vanuit Rome, door de hoogste bisschop van
Europa: de paus. De monniken die het christelijk geloof gingen verspreiden, werden ook wel
missionarissen genoemd. Het verspreiden van het christelijk geloof noemen we ook wel
kerstening. Willibrord was een missionaris. In verhalen over hun levens, wordt beschreven
hoe ze een boodschap van God ontvingen om het geloof te verspreiden onder volken met
een heidense religie. In veel gevallen werd het christendom met geweld verspreid. Willibrord
is de beroemdste an alle missionarissen van de Lage Landen. Toen hij zeven was werd hij
door zijn ouders geschonken aan het klooster en daar groeide hij op. Toen hij 30 was, reisde
hij naar de grens van het Frankische Rijk om het christendom te verkondigen. Utrecht werd
het hoofdkwartier van de bekeringsmissies, daardoor werd Utrecht door de paus
aangewezen als bisdom: een gebied bestuurd door een bisschop. Kloostergemeenschappen
ontstonden doordat christenen zich afzonderden van de samenleving (klooster afgeleid van
woord dat afgesloten betekend). Een kloosterwas een gemeenschap van monniken onder
leiding van een abt of nonnen onder leiding van een abdis. De regel ora et labora: een derde
van de dag was bedoeld voor arbeid, een derde voor bidden en een derde voor rusten. Bij
het intreden in het klooster kregen monniken het tonsuur: een kapsel waarbij de kruin werd
weggeschoren (symbool voor het thuishoren bij god). Kloosters hebben een grote rol
gespeeld in het verpreiden van het christelijk geloof, maar ook in het creëren en vastleggen
van de christelijke cultuur, boeken die monniken schreven werden handschriften genoemd.
We spreken over monnikenwerk als iets heel nauwkeurig moet gebeuren omdat het maken
van boeken (tekst en illustraties) erg precies werk was. Kloosters waren ook de plek waar de
cultuur van de Romeinen werd bewaard door het Latijn als de taal te gebruiken en
belangrijke teksten uit de Oudheid over te schrijven. In de middeleeuwen ontstond er een
sociale indeling in de samenleving: eerste stand de geestelijken (bisschoppen, priesters en
monniken), tweede stand de adel en derde stand de boeren. De boeren voorzagen de
andere standen van voedsel en belasting, de adel zorgde voor veiligheid en de geestelijken
baden voor ieders ziel.
Paragraaf 3.3) Ontstaan en verspreiding van de islam
Rond 600 ontstond in het Midden-Oosten de Islam, hun god heet Allah. Centraal in het
ontstaan van de Islam staat de profeet Mohammed. In 610 ontving hij voor het eerst een
boodschap van god. Mohammed pleitte voor gelijkheid en voor een eerlijke verdeling van
rijkdom en macht. Dit leidde tot een groot conflict met de heersers van de stad, waarna
Mohammed met enkele volgelingen naar Medina vluchtte in 622. Daar leefde de groep voor
het eerst als een islamitische gemeenschap samen; zodoende wordt de lcuvht als het begin
van de islamitische jaartelling gebruikt. Tijdens een pelsgrimstocht (hadj) lopen moslims
zeven ronden om de Ka’aba (kubusvorming gebouw in midden van de stad). Omdat volgens
moslims Mohammed de profeet van God was, kreeg hij dingen voor elkaar die anderen niet
lukten. Het geloof van de islam verspreidde zich sneller dan het christendom. De moslims
beschikten dankzij de beheersing van Mekka al direct over een eigen staat en omdat de
islam de Arabieren verenigde, bekeerden zich veel Arabieren tot het geloof. Na het
overlijden van Mohammed in 632 werd de verspreiding deels door geweld doorgezet. De
heersers na Mohammed werden kaliefen genoemd. Door een conflict over de opvolging van
Mohammed was er een scheiding tussen soennieten en sjiieten. Soennieten geloven dat de
eerste opvolger van Mohammed (zijn vriend Abu Bakr) de juiste opvolger was, terwijl
, sjiieten van mening zijn dat dat Mohammeds neef Ali had moeten zijn. Joden en christenen
werden niet vervolgd of gedwongen bekeerd omdat zij gezien werden als voorlopers van de
moslims. ze moesten alleen extra belastingen betalen en konden geen hoge functies krijgen.
In 661 werd de macht overgenomen door een nieuwe dynastie (familie), de Omajjaden.
Volgens de Islam ontving profeet Mohammed boodschappen van Allah (god) en moest die
aan de bevolking overbrengen. Geloof snel verspreid over Midden-Oosten, Afrika en Spanje.
Hoofdstuk 4) De tijd van steden en staten (1000-5000)
Kenmerkende aspecten:
- Opkomst van handel en ambacht legde basis voor het herleven van een agrarisch-
urbane samenleving
- Opkomst van de stedelijke burgerij en de toenemende zelfstandigheid van steden
- Begin van staatsvorming en centralisatie
- Conflict in de christelijke wereld over de vraag of de wereldlijke dan wel geestelijke
macht het primaat behoorde te hebben
- Expansie van de christelijke wereld, onder andere in de vorm van kruistochten
Jaartallen:
1096: eerste kruistocht
1096 – 1300: kruistochten
Vanaf 1100: gotische bouwstijl
Vanaf 1100: opkomst van de stad
Ca. 1100: Hebban olla vogala, de oudst bekende tekst in het Nederlands
1296: Hollandse graaf Floris V door edelen vermoord
1350: grote pestepidemie in Europa
1350 – 1500: Hanzesteden
Ca. 1400 – 1500: Lage Landen maken deel uit van het Bourgondische Rijk
Canonvensters
- Hebban olla vogala; begin van de Nederlandse taal; oudst bewaard gebleven
fragment in het Middeleeuwse Nederlands
- Floris V; regeren in de riddertijd
- De Hanze; handel en samenwerking
Paragraaf 4.1) Steden en handel
In de tijd van steden en staten zorgen enkele ontwikkelingen ervoor dat er weer steden
ontstonden en groeiden. Vanaf ong. 1200 ontstonden er weer steden, waar zich
ambachtslieden en handelaren vestigden. Die steden ontstonden vaak op op plaatsen vlak
bij een kasteel, langs een rivier of handelsroute; handel was het belangrijkst. Omdat er in
deze periode sprake was van een landbouwsamenleving die steeds meer stedelijke
kenmerken kreeg, wordt er gesproken van een agrarisch-urbane samenleving.
Ambachtslieden in steden voorzagen de bewoners in hun dagelijkse behoeften (bakkers,
schoenmakers etc.). Er was ook veel werklui actief (loodgieters, meubelmakers etc.). Ook
waren er ambachtslieden die producten maakten die bedoeld waren om ook buiten de eigen
stad verhandeld te worden (goudsmeden, zadelmakers etc.). Ambachtslieden met hetzelfde
beroep verenigden zich in hun stad in een gilde; ze controleerden de kwaliteit van de
gemaakte producten, ze zorgden dat nieuwe ambachtslieden werden opgeleid door ervaren
vakmensen, ze bepaalden de hoeveelheid gemaakte producten en de prijs ervan en hielden