Hoofdstuk 1 – Wat is klinische neuropsychologie?
1.1: Inleiding
Neuropsychologie is het wetenschapsgebied waarin de samenhang tussen gedrag en de werking
van de hersenen wordt bestudeerd. Dit gedrag bestaat uit waarneembare acties en reacties (ook
wel overt gedrag genoemd), maar ook uit innerlijke mentale processen zoals denken (cognitie)
en voelen (emotie). In de neuropsychologie worden denkprocessen aangeduid als de cognitieve
functies. Deze functies maken het mogelijk om info uit de wereld om ons heen te verwerken, te
begrijpen en erop te reageren (denk aan geheugen, taal, waarneming, aandacht, plannen etc.).
Sinds de jaren 70 kwam de ontwikkeling van de klinische neuropsychologie tot stand.
Psychologen die werkzaam zijn in dit gebied zijn deskundigen op het gebied van de relatie tussen
hersenstoornissen en gedrag en passen deze kennis toe in de vorm van diagnostiek, begeleiding
en behandeling. Hierbij worden dus naar cognitieve functies gekeken bij mensen met een
hersenziekte of -stoornis.
Bij patiënten met een hersenziekte, zoals een herseninfarct, dementie of hersenschade na een
ongeluk, is de directe relatie tussen hersenschade en een stoornis in de cognitieve functies vaak
evident: bij een herseninfarct in de linker (taaldominantie) hemisfeer ontstaan bijvoorbeeld vaak
taalstoornissen.
Er zijn ook aandoeningen die leiden tot cognitieve functiestoornissen, waarbij de relatie met
verstoorde hersenfuncties minder duidelijk is, bijvoorbeeld bij ontwikkelingsstoornissen zoals
autisme. Omdat bij deze aandoeningen beschadiging van hersenstructuren vaak niet
aantoonbaar is op een hersenscan spreken we van hersendisfuncties die kunnen leiden tot
cognitieve functiestoornissen.
Ten slotte komen cognitieve klachten zoals vergeetachtigheid ook voor bij lichamelijke ziekten
buiten de hersenen, bijvoorbeeld bij diabetes mellitus, hiv of na een hartinfarct.
1.2: Klinische neuropsychologie in historisch perspectief
De klinische neuropsychologie is een relatief jong en snelgroeiend vakgebied. Het idee dat de
hersenen een rol spelen bij mentale functies stamt uit de klassieke oudheid. Hippocrates hield
als eerste de hersenen verantwoordelijk voor het intellect, de zintuigen, kennis en emoties. Het
idee dat de hersenen een centrale rol speelden was zeker niet algemeen geaccepteerd.
Aristoteles beweerde juist dat “de zetel van de ziel” zich in het hart bevond en dat de hersenen
een orgaan van weinig belang zouden zijn. Vroeger konden hersenen past onderzocht worden na
het overlijden (werden vervolgens opengesneden). Descartes formuleerde een dualistisch
standpunt waarbij de ratio (geest) gescheiden bestaat van het lichaam. Hij beweerde echter wel
dat de hersenen zich op één enkele plek bevonden, namelijk in de pijnappelklier (epifyse),
midden tussen de twee hersenhelften in.
Centraal in de ideeën van Gall (frenologie) stond dat de mens verschillende mentale
functies bezit en dat die functies onafhankelijk van elkaar terug te voeren zijn op
specifieke, zelfstandig functionerende delen van de hersenen die zich aan de
buitenzijde van de hersenen (de cortex) bevinden. Aan de hand van bepaalde
uitstulpingen (knobbels) op de schedel was volgens Gall af te lezen hoe goed een
bepaalde functie ontwikkeld was (termen: wiskunde- of talenknobbel komen hier
vandaan). Deze denkwijze is dus vrij materialistisch.
,Een van de meest bekende gevalsbeschrijvingen is het verhaal van Phineas Gage (1823-1860),
hij kreeg een ijzeren staaf door zijn linker frontaalkwab. Hij was eigenlijk nog volledig intact
alleen “was hij niet meer zoals hij vroeger was”. Hieruit hebben we geleerd dat de frontaalkwab
een rol speelt bij gedragsinhibitie. Gevalsbeschrijvingen in de tweede helft van de 19e eeuw
betroffen vaak patiënten met taalstoornissen (gebied van Broca en gebied van
Wernicke). Hieruit viel af te leiden dat een bepaald gebied zorgde voor het vermogen
van spreken en een ander gebied voor het vermogen van begrijpen. Lissauer
onderzocht een 80-jarige patiënt die plotseling geen objecten meer kon herkennen.
Het herkennen van objecten gebeurde volgens Lissauer in twee fasen:
1. Apperceptie: de structuur en de kenmerken van het object worden
waargenomen en ontleed. Een stoel bestaat bijvoorbeeld uit 4 verticalen poten, een plat
vlak en een rechtopstaand gedeelte.
2. Associatie: hierin worden deze kenmerken gekoppeld aan kennis- of
betekenisinformatie (concept). De stoel wordt in deze fase herkend als object om op te
zitten.
Patiënten kunnen afzonderlijk van elkaar een stoornis in zowel de eerste als tweede fase
hebben. Apperceptieve agnosie is het onvermogen een stoel te herkennen en te tekenen.
Associatieve agnosie is het wel kunnen na tekenen van een stoel maar hier geen betekenis aan
kunnen koppelen.
Wilhelm Wundt (1832-1920) was een Duitse fysioloog die wordt gezien als de grondlegger van
de experimentele psychologie. De experimenten waren vooral gericht op de waarneming, maar
Wundt onderzocht ook gedachten, bewustzijn en gevoelens. Wundt onderzocht uitsluitend
gezonde personen met een goed functioneren.
Franciscus Donders (1818-1889), een Utrechtse oogarts en fysioloog, was de grondlegger van
de chronometrische analyse van mentale processen. Hij ontwikkelde verschillende
reactietaken. Hij beargumenteerde vervolgens dat de verschillen in reactietijden tissen de
verschillende taakcondities informatie gaven over cognitieve functies (ook wel
subtractiemethode genoemd).
Galton (1822-1911) legde de basis voor het gebruiken van referentiegegevens (normen) bij het
beoordelen van testprestaties van individuen.
1.3: Moderne klinische neuropsychologie (na de WOII).
Na de Tweede Wereldoorlog won het werkveld van de neuropsychologie snel aan populariteit.
Dit kwam omdat veel soldaten met hersenbeschadiging terugkwamen van de strijd en er zo
speciale “brain injuries” afdelingen ontstonden in ziekenhuizen.
Een invloedrijke grondlegger van de moderne klinische neuropsychologie was de Russische arts
en psycholoog Aleksandr Luria (1902-1977). In zijn benadering zijn alle hersengebieden
betrokken bij drie basisfuncties (ook wel “units” volgens Luria): de subcorticale hersengebieden,
waaronder de hersenstam (activatie), de posterieure hersengebieden (input) en de anterieure
hersengebieden (output). De verschillende units leveren elk een bijdrage aan de gezamenlijke
activiteit. Daarbij stelt Luria dat de informatie binnen elke functionele unit in de hersenen wordt
verwerkt op drie hiërarchisch georganiseerde zones: primair, secundair en tertiair.
o Voorbeeld voor de tweede unit: bij het zien van een brandweerauto wordt in de primaire
zone de fotografische representatie (“het plaatje”) verwerkt, in de secundaire zone wordt
het visuele beeld ontleed in eigenschappen zoals vorm en kleur en in de tertiaire zone
vindt de betekenisverlening plaats, denk aan koppeling van geluid, visueel en geur.
Ten slotte stelde Luria dat gedrag van mensen door talige processen worden gemoduleerd in de
linkerhersenhelft (bij meeste mensen) of door niet-talige processen in de rechterhersenhelft.
,Norman Geschwind was een neuroloog die bij patiënten met hersenletsel onderzoek deed naar
de hersenfuncties, waaronder taalfuncties. Een belangrijke veronderstelling in het werk van
Geschwind was dat er in de hersenen functionele centra zijn die met elkaar verbonden zijn. Het
verbreken van die verbindingen zal volgens Geschwind leiden tot uitvalsverschijnselen. Hierbij
maakte hij gebruik van dissociatie (stoornis op taak A maar niet op B) en dubbele dissociatie (als
bij laesie op een andere plek precies het tegenovergestelde wordt gevonden, dus stoornis op
taak B en niet op taak A).
Vanaf 1980 werd het met de komst van CT en MRI mogelijk om de hersenen bij levende
patiënten af te beelden en daardoor gedetailleerde informatie te verkrijgen over de grootte en de
locatie van een hersenbeschadiging. Hierdoor verschoof binnen de klinische neuropsychologie
de aandacht van lokalisatie naar diagnostiek en de gevolgen van hersenbeschadiging. Het
onderzoeken van cognitieve functies met diagnostische doeleinden, bijvoorbeeld het vaststellen
van een dementie, werd belangrijker.
Hierdoor bleken locatie en functie niet zonder meer samen te vallen: de locatie en omvang
van de hersenschade hangt lang niet altijd één-op-één samen met de cognitieve en
gedragsmatige gevolgen daarvan en er kunnen grote individuele verschillen zijn.
1.4: Neuropsychologie in Nederland
In de 19e en begin twintigste eeuw was er in Nederland (in vergelijking met landen zoals Frankrijk
en VK) weinig aandacht voor de (klinische) neuropsychologie. Daar kwam rond 1963 verandering
in toen enkele zenuwartsen een werkgroep voor neuropsychologie startten die uiteindelijk leidde
tot de Nederlandse Vereniging voor Neuropsychologie (NVN). Vanaf 1970 laat de klinische
neuropsychologie een sterke groei zien in wetenschappelijk onderzoek, onderwijs en
patiëntenzorg. Er ontstonden ook meer hoogleraren in dit vakgebied.
1.5: Opleiding in de klinische neuropsychologie
Psychologen die werkzaam zijn in de klinische neuropsychologie hebben een universitaire
opleiding psychologie gevolgd. In Nederland kent deze opleiding een bachelor- en een
masterfase. Om zelfstandig in de gezondheidszorg te kunnen werken is na de masteropleiding
een tweejarige opleiding tot gezondheidszorgpsycholoog (GZ-psycholoog) nodig. Daarna is het
nog mogelijk voor een GZ-psycholoog verder te specialiseren tot klinische of klinisch
neuropsycholoog. Belangrijk om te onthouden is dat binnen Europa groter verschillen bestaan in
opleiding. Hierdoor is in 2015 het Standing Commitee on Clinical Neuropsychology opgericht
om zo richtlijnen te geven aan elke individuele neuropsycholoog en over welke kennis hij of zij
moet beschikken.
1.6: Tot besluit
De klinische neuropsychologie heeft zich in de twintigste eeuw ontwikkeld van een vakgebied
waarin vooral neurologen en zenuwartsen actief waren, tot de huidige, zelfstandige
psychologische discipline die zich richt op de theorievorming, diagnostiek, indicatiestelling en
behandeling van mensen met cognitieve stoornissen als gevolg van een hersenziekte,
hersenletsel of neurologische aandoening.
o Vroeger: lokalisatie
o Nu: diagnosticeren, gevolgen en behandelen
Hoofdstuk 3 – Neuropsychologie in de praktijk
3.1: Inleiding
, Een psycholoog in de zorg is een scientist practicioner, die klinische kennis en vaardigheden
combineert met een wetenschappelijk grondhouding. Voor een klinische neuropsycholoog of
gezondheidszorgpsycholoog is dit niet anders.
3.2: Werkveld
De neuropsycholoog is werkzaam binnen verschillende werkvelden in de zorg die hieronder
worden toegelicht.
o Ziekenhuis: veel van de neuropsychologen zijn werkzaam binnen een ziekenhuis. Dit kan
een algemeen, academisch of categoraal ziekenhuis (= ziekenhuis voor een bepaalde
doelgroep, bijvoorbeeld epilepsie- of kankerpatiënten) zijn. Kenmerkend aan het werken
in een ziekenhuis is dat de patiëntengroep een (vermoedelijke) medische aandoening
heeft waarbij er direct of indirect cognitieve stoornissen of klachten zijn ontstaan als
gevolg van deze aandoening. Ook kunnen er angst- en stemmingsklachten ontstaan, of
ernstige vermoeidheid en verwerkingsproblemen. Het werk dat een neuropsycholoog in
een ziekenhuis verricht is vaak diagnostisch van aard.
o Geestelijke gezondheidszorg (ggz): van diverse psychiatrische aandoeningen is bekend
dat deze een effect hebben op het cognitief functioneren of behoren cognitieve
stoornissen bij de aandoening zelf. Hierbij kan gedacht worden aan ernstige
stemmingsstoornissen, schizofrenie of verslaving. Ook kan het zo zijn dat door
hersenbeschadiging veranderingen optreden in gedrag of persoonlijkheid. De
neuropsycholoog binnen de ggz is, in tegenstelling tot bijvoorbeeld in het ziekenhuis
waar de arts eerste behandelaar is, de eerstverantwoordelijke voor de behandeling.
o Revalidatie: een kernthema binnen revalidatie is participatie: het doel is om patiënten
weer zo veel mogelijk zelfstandig deel te kunnen laten nemen aan activiteiten in de
maatschappij. De neuropsycholoog besteed ook aandacht aan de manier waarop
patiënt omgaat met problemen (coping).
o Langdurige zorg: patiënten die niet meer thuis zelfstandig kunnen wonen vanwege
cognitieve stoornissen of lichamelijke klachten komen in aanmerking voor langdurige
zorg. Vaak gaat dit om ouderen met neurodegeneratieve ziekten, maar ook patiënten met
ernstig hersenletsel. De werkzaamheden zijn doorgaans meer gericht op behandeling en
begeleiding dan op diagnostiek.
o Forensische zorg: de neuropsycholoog die werkzaam is binnen de forensische zorg ziet
patiënten die strafbaar gedrag hebben laten zien, al dan niet in combinatie met een
psychische stoornis of eerder verworven hersenletsel. Behandeling van patiënten kan
vrijwillig of gedwongen plaats vinden.
Het overzicht hierboven is niet uitputtend. Er zijn ook neuropsychologen werkzaam binnen meer
gespecialiseerde vakgebieden.
3.3: Diagnostiek
Een neuropsychologisch onderzoek is veel meer dan enkel een testonderzoek. Het bestaat uit
een volledige, hypothese toetsende diagnostische cyclus.
De cyclus start met de verwijzing en vraagstelling. Voordat een onderzoek opgezet wordt moet
het doel van het onderzoek duidelijk zijn. Vervolgens wordt dossieronderzoek gedaan, waarbij
onder andere gekeken wordt naar de medische en psychiatrische voorgeschiedenis en of er al
eerder (neuro)psychologisch onderzoek is afgenomen. Vervolgens worden hypothesen
geformuleerd en een set neuropsychologische tests en vragen samengesteld. Daarna volgt een
uitgebreid anamnesegesprek waarin o.a. in wordt gegaan op de klachten die de patiënt ervaart,
het beloop ervan en in welke mate ze voorkomen en/of beperken.
o Omdat er een discrepantie kan zijn tussen de klachten die patiënt ervaart, en
veranderingen die de omgeving bemerkt, is het belangrijk een heteroanamnese bij een
naaste af te nemen.