Werkcollege 2
Bestuursrecht & bestuursprocesrecht
1. Ja, de minister heeft deze bevoegdheid op grond van de Rijkswet op het
Neder landschap. In art. 14 daarvan is gereld op welke gronden intrekking
kan plaatsvinden, in casu gaat het om art. 14 lid 4 RWN
2. De gemeente handelt hier hetzelfde als iedereen, als een individueel
persoon, als een private partij. Ja de gemeente Tynaarlo is een
publiekrechtelijke rechtspersoon, op basis van art. 2 : 1 lid 1 BW. Omdat de
gemeente hier een privaatrechtelijke overeenkomst sluit is daarop het
privaatrecht van toepassing. .
3. Nee de kinderombudsman is geen bestuursorgaan, Art 1 : 1 Awb lid 2
sub f jo. art. 9 WNo
4. Hoef je niks voor op te zoeken. Eigenlijk is de vraag, is hier spraken van
een besluit? Het afsluiten van wegen is niet iets wat je rechten belemmerd.
Dit wordt een feitelijke handeling genoemd. Art. 1:3 Awb. Je wordt hier niet in
jouw rechten en plichten geraakt, dus je rechtspositie wijzigt niet. Een
feitelijke rechtshandeling is geen publieke rechtshandeling omdat er geen
sprake is van een beoogd rechtsgevolg
5. Ja hun kunnen een belanghebbende zijn. Het is omschreven in Art. 1:2
lid 1 Awb: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.
Daarna ga je naar art. 1:2 lid 3 Awb staat: ten aangezien van rechtspersonen
worden als hun belangen mede beschouwd de algemene en collectieve
belangen die krachtens hun doelstellingen en blijkens hun feitelijke
werkzaamheden in het bijzonder hartigen. Stichting is een rechtspersoon ogv
art. 2:3 BW. Aan beide onderstreepte eisen dient voldaan te worden.
6. A. Hier niet die art. 3:35 BW omdat dat niet bij bestuursrecht hoort.
Deze staat er niet in, want het is een ongeschreven wet. Een bestuursorgaan
dient het door een bestuursorgaan opgewekt en gerechtvaardigdheid
vertrouwen te honoreren. Dit is een ongeschreven algemeen beginsel van
behoorlijk bestuur, derhalve alleen in jurisprudentie te vinden en niet in de
wet.
B. de rechter zal het besluit geheel of gedeeltelijk vernietigen, zie art. 8:72
Awb. Zie dat artikel voor alle mogelijkheden die de rechter dan heeft.
,7. Er wordt een beroep gedaan op het gelijkheidsbeginsel /
discriminatieverbod. Dit is niet in de Awb opgenomen, maar volgt wel uit art.
1 GW. De rechter dient dit betoog als een beroep op dat beginsel te vertalen
op grond van art. 8:69 lid 2 Awb: de rechter vult ambtshalve de
rechtsgronden aan.
• Belangrijke artikelen voor bestuursrecht
o Bestuursorgaan 1:1
o Belanghebbende 1:2
o Besluit 1:3
Strafrecht & onderneming
1. Het eerste doel is vergelding. Hierbij draait het om de vraag welke straf
opweegt tegen het kwaad dat de dader heeft aangericht, er wordt derhalve
teruggekeken. Het tweede doel is persoonlijke preventie; straf moet
voorkomen dat de dader opnieuw in de fout gaat. Het derde doel is de
generieke preventie; van het straffen gaat een algemene maatschappelijke
preventie uit.
2. Het strafrecht was van oorsprong slechts gericht tegen menselijke
handelen, waardoor alleen natuurlijke personen strafrechtelijk konden
worden gesteld voor hun handelen. Met de opkomst van rechtspersonen,
grofweg vanaf de industriële revolutie, kwam de wens om ook bedrijven
strafrechtelijk te kunnen vervolgen, met name voor fiscale en economische
delicten. Recenter gaat het ook vaak om milieudelicten.
3. A: art. 7A: 1655 - 7A: 1688 BW
B: ja, de maatschap kan worden vervolg op grond van art. 51 lid 1 jo lid 3 Sr.
Zowel rechtspersonen als natuurlijke personen kunnen strafbare feiten
begaan. De maatschap is geen rechtspersoon, maar wordt daaraan
gelijkgesteld als het gaat om strafvervolging op grond van art. 51 lid 3 Sr.
4. De rechter kan op grond van art. 348 Sv jo art. 349 Sv tot de uitspraak
komen dat de dagvaarding nietig is, dat hijzelf onbevoegd is, dat het OM niet
ontvankelijk is of besluiten tot schorsing van de vervolging. Dit zijn de
einduitspraken op de zgn. formele vragen. Indien dit niet gebeurt volt de
beraadslaging op materiële vragen, art. 350 Sv en volgt een veroordeling
o.g.v. art. 351 Sv of vrijspraak of ontslag van rechtsvervolg, art. 352 Sv
, 5. Des straffen die kunnen worden opgelegd zijn genoemd in art. 9 Sr. In
Art. 9 lid 1 sub a de hoofdstraffen en in art. 9 lid 1 sub b de bijkomende
straffen. Een rechtspersoon kan als hoofdstraf een geldboete worden
opgelegd. Van de bijkomende straffen is verbeurdverklaring (zie art. 33 en
33a Sr) en openbaarmaking van de rechterlijke uitspraak mogelijk
6. Dit is bepaald in r.o. 3.4
7. Misdrijven zijn over het algemeen zwaardere feiten en staan in het
tweede boek, overtredingen staan in het derde boek van Sr. Belangrijke
verschillen zijn dat poging en voorbereiding, zie art. 45 e.v. Sr niet van
toepassing zijn op overtredingen. Ook is medeplichtigheid aan een
overtreding niet strafbaar, blijkens art. 52 Sr
Werkcollege week 9
Vermogensrecht
Vraag 1
Leg uit dat een bouwperceel waar bouwonderneming De Bruin een
nieuw pand wil gaan bouwen, maar ook haar recht op betaling van de
huur van een deel van haar pand door Schouten Architecten BV beide
goederen zijn. Geef daarbij ook aan waar beide zijn geregeld in de wet.
Recht op huurbetaling geeft financieel voordeel en is overdraagbaar =
vermogensrechten en het is een goed.
Stoffelijk voordeel/behoeften zijn om geld waardeerbare zaken.
Antwoord: Een stuk grond is een onroerende zaak, art 3:3 lid 1. Het recht op
betaling van de huur is een vermogensrecht in de zin van art 3:6. Beide zijn
goederen in de zin van art 3:1
Vraag 2
Een recht van hypotheek is een van de beperkte rechten. Beperkte
rechten worden gekenmerkt door het feit dat zij verbonden zijn aan
een ander recht. Aan welk recht is het recht van hypotheek verbonden
en op welke wijze kan het recht van hypotheek worden gevestigd?
Recht van hypotheek is gebonden aan een vorderingsrecht, dus altijd
gekoppeld aan een geldlening: de schuldeiser (hypotheekhouder, meestal de
bank) heeft de zekerheid dat de lening wordt terugbetaald doordat het
onroerend goed als onderpand dient. Art. 3:227 BW. Gevestigd door een
notariële akte (opgemaakt door notaris) en inschrijving in de openbare
register bij het Kadaster.