Hoofdstuk 1 Filosofie; de geboorte van het lichaam
Van vloeibare, dampige lichamelijkheid naar solide anatomie
Een lichaam is een zelf staand iets, los van een denkend ik, en heeft zijn oorsprong in de filosofie
van Descartes in de zeventiende eeuw. Descartes zijn manier van filosoferen heeft iets nieuws
teweeggebracht waardoor het mogelijk wordt om onderscheid te maken tussen het denkende ding
(res cogitans) en het lichaam (res extensa). Echter hebben de uitkomsten van de abstracte
denkoefeningen van Descartes nog niets te maken met de opvattingen over ziekte, gezondheid en
lichamelijkheid in zijn tijd.
Het onderscheid tussen het lichaam en de geest zijn de uitkomst van Descartes zijn meditaties, hier
gaf hij echter een heel eigen invulling aan. Het gaat niet over meditatie zoals men die in het heden
kent, de meditatie van Descartes bestond uit een methodische twijfel: alles waaraan getwijfeld kan
worden, kan geen fundament voor kennis zijn. Aangezien je kunt twijfelen aan zintuiglijke en zelfs
wiskundige kennis en tevens het bestaan van God kunnen deze bronnen van kennis niet als
fundament worden gezien. Twijfelen is een vorm van denken, het denkende ik, wat betekent dat het
denken, het denkende ik, het denkende ding of de res cogitans, het enige is dat niet kan worden
betwijfeld.
Zo voltrekt zich in de meditatie een scheiding tussen het denkende ik dat onbetwijfelbaar is, en het
lichaam dat wel betwijfelbaar is.
Cogito ergo sum, ik denk dus ik ben. Ik ben een denkend ding, dus ik ben.
Descartes benoemt dat het twijfelen van het bestaan van zijn eigen lichaam wordt gezien als het
gedrag van een krankzinnige. Krankzinnigen zijn volgens Descartes mensen die last hebben van
'hardnekkige damp uit de 'zwarte gal' in hun hersenen. De verwijzing naar de zwarte gal maakt
duidelijk dat Descartes gezondheidsproblemen niet uitlegt in dualistische termen zoals wij dat
doen: hij noemt krankzinnigheid geen geestesziekte maar laat zien dat het een probleem is dat
optreedt door een verstoring in de balans van een van de vier lichaamsvochten of humoren: de
zwarte gal. Destijds ging men ervan uit dat een teveel aan zwarte gal de huid en het haar zwarter
maakte, dit is waarom gekken en krankzinnigen in die tijd vaak zwart werden ingekleurd.
Het idee dat gezondheid gebaseerd is op balans of harmonie is afkomstig uit het werk van de
Griekse arts Hippocrates (460 v. Chr. - 377 v. Chr.) die vaak werd genoemd als de vader van de
Westerse geneeskunde.
Hippocrates onderscheidde vier lichaamssappen of humoren:
Slijm
Bloed
Gele gal
Zwarte gal
En gaf aan dat er bij een teveel van het ene sap ten opzichte van de hoeveelheid andere sappen, er
een probleem op zou treden. Deze problemen betreffen dan het gehele bestaan van iemand. Zo
kan iemand met een teveel van het gele gal (kholé) cholerisch, prikkelbaar worden. Iemand met
een teveel aan zwarte (melas) gal (kholé) kan worden geassocieerd met melancholie of
krankzinnigheid, zoals in de beschrijving van Descartes.
De humorenleer van Hippocrates werd verder uitgewerkt en verspreid door heel Europa door de
Grieks-Romeinse arts Claudius Galenus, hij leefde in de tweede eeuw na Christus. Galenus werkte
het balanssysteem verder uit door er de dimensies van temperatuur en vochtigheid aan toe te
voegen:
Bloed is warm en vochtig
Slijm koud en vochtig
Gele gal is warm en droog
Zwarte gal is koud en droog
Typerend voor Galenus was zijn beschrijving van kanker als een teveel aan zwarte gal, dus
vergelijkbaar met melancholie, echter zou het bij kanker gaan om zwarte gal die vastzit op een
bepaalde locatie en hard is geworden. Wanneer een gezondheidsprobleem wordt veroorzaakt door
een disbalans, is de oplossing het herstellen van de balans. Een belangrijke rol werd hierdoor
weggelegd voor diëten: wanneer er bv te veel koude in het lichaam was, werd er een dieet
voorgeschreven met voedsel dat warmte kon genereren, zo hetzelfde met voedsel dat meer koude
en droogte of juist vochtigheid kon bewerkstelligen.
, Dit denkkader, waarin het lichamelijke bestaan wordt begrepen als een vloeibaar bestaan dat uit
balans kan raken door;
Warmte
Koude
Vochtigheid
Droogte
Domineerde het denken over ziekte en gezondheid in Europa tot aan de negentiende eeuw.
Vesalius voerde echter in de zestiende eeuw de eerste autopsie (met eigen ogen zien) uit, hierin
werd al gauw vastgesteld dat zoiets als zwarte gal niet bestond in het lichaam. Toch schroomt
Descartes niet om een eeuw na Vesalius nog steeds de zwarte gal te noemen, pas tegen het einde
van de negentiende eeuw leerde chirurg Halsted dat je kanker beter kunt behandelen door het weg
te snijden dan door diëten en aderlaten.
Volgens Foucault moeten we deze wending als een epistemologische breuk (kennisleer) opvatten,
het gaat om een breuk of verandering van het discours (vertoog, praktijk van schrijven en spreken).
Een dominant discours geeft aan hoe er op een bepaalde tijd over iets wordt gedacht, het geeft aan
wat als waar, belangrijk en normaal wordt gezien, wat wel en niet mag, wat wel en niet wenselijk is.
Foucault beschrijft hoe het discours over ziekte (vrij abrupt) verandert in de (korte) periode van
1770-1825. deze verandering in discours wordt aangejaagd door medische, maar ook door sociale
en politieke ontwikkelingen gedurende de achttiende eeuw. In de achttiende eeuw krijgt de
overheid voor het eerst een grote rol in het beschermen van de bevolking tegen ziekten in de vorm
van vaccinaties tegen de pokken. Het idee van volksgezondheid met de overheid als
(paternalistische) hoeder is geboren.
De geneeskunde van de achttiende eeuw beschrijft Foucault als classificerende geneeskunde of
nosologie (ziekteleer), volgens de nosologie kunnen ziekten worden geclassificeerd in verschillende
klassen, soorten en types.
De achttiende -eeuwse artsen gingen ervan uit dat een soort natuurlijke objectieve taxonomie van
ziekten bestond. Een ziekte werd opgevat als iets wat op een bepaalde manier in deze rangorde
bestaat en wat zich door bepaalde symptomen uit bij iemand die de ziekte heeft. In het duiden van
een ziekte begint de classificerende dokter bij een bepaalde 'klasse' of 'type' ziekte zoals die
beschreven stond in de toenmalige taxonomie, en probeert deze te matchen met de symptomen
van een ziekte.
De omwenteling van het denken is niet enkel op de mogelijkheid van anatomische dissecties
gebaseerd, maar veeleer op een verschuiving van anatomie van de organen naar anatomie van de
weefsels. Xavier Bichat (1771-1802) was volgens Foucault cruciaal voor de epistemologische
wending die naar het hedendaagse anatomisch-klinisch denken heeft geleid. Bichat stelde "men
krijgt pas helderheid over de ziekte door het openen van lijken". Vanaf deze tijd gaat men ervan uit
dat ziekten in het lichaam zetelen, in de anatomie kun je de zetel of haard van een ziekte (siège du
mal) lokaliseren.
Ziekte gekwantificeerd - het normale lichaam
Dat wat Foucault aanduidt met anatomisch-klinische geneeskunde wordt ook wel omschreven als
disease-model. Het verschil tussen gezondheid en ziekte wordt niet langer als een kwalitatief
verschil maar als een kwantitatief verschil gezien, dit heeft te maken met de definitie van
gezondheid als 'normale staat' (état normal) die werd geïntroduceerd door arts-fysioloog Broussais
(1772-1838). Volgens Broussais heeft ieder orgaan een normale toestand, een afwijking van deze
normale toestand impliceert ziekte. Deze afwijking ontstaat wanneer een orgaan te veel of te
weinig wordt geprikkeld door bijvoorbeeld een irritatie of een ontsteking.
Disease-model, waar in het lichaam is de laesie (bij Alzheimer bijvoorbeeld een CT-scan en laesie
wordt gelokaliseerd), disease heeft direct kenmerken van nosologie
Ilness, ervaring van ziek-zijn, ziekte als iets persoonlijks en iets wat je voelt
Sickness, opvatting van de samenleving over gezondheidsproblemen
De pathologische toestand is niets anders dan een teveel of een te weinig ten opzichte van de
normale toestand, dit is een idee van ziekte dat we waarschijnlijk allemaal herkennen:
Bij bloedarmoede zit er te weinig ijzer in het bloed
Bij hypertensie is de druk van het bloed te hoog
Van vloeibare, dampige lichamelijkheid naar solide anatomie
Een lichaam is een zelf staand iets, los van een denkend ik, en heeft zijn oorsprong in de filosofie
van Descartes in de zeventiende eeuw. Descartes zijn manier van filosoferen heeft iets nieuws
teweeggebracht waardoor het mogelijk wordt om onderscheid te maken tussen het denkende ding
(res cogitans) en het lichaam (res extensa). Echter hebben de uitkomsten van de abstracte
denkoefeningen van Descartes nog niets te maken met de opvattingen over ziekte, gezondheid en
lichamelijkheid in zijn tijd.
Het onderscheid tussen het lichaam en de geest zijn de uitkomst van Descartes zijn meditaties, hier
gaf hij echter een heel eigen invulling aan. Het gaat niet over meditatie zoals men die in het heden
kent, de meditatie van Descartes bestond uit een methodische twijfel: alles waaraan getwijfeld kan
worden, kan geen fundament voor kennis zijn. Aangezien je kunt twijfelen aan zintuiglijke en zelfs
wiskundige kennis en tevens het bestaan van God kunnen deze bronnen van kennis niet als
fundament worden gezien. Twijfelen is een vorm van denken, het denkende ik, wat betekent dat het
denken, het denkende ik, het denkende ding of de res cogitans, het enige is dat niet kan worden
betwijfeld.
Zo voltrekt zich in de meditatie een scheiding tussen het denkende ik dat onbetwijfelbaar is, en het
lichaam dat wel betwijfelbaar is.
Cogito ergo sum, ik denk dus ik ben. Ik ben een denkend ding, dus ik ben.
Descartes benoemt dat het twijfelen van het bestaan van zijn eigen lichaam wordt gezien als het
gedrag van een krankzinnige. Krankzinnigen zijn volgens Descartes mensen die last hebben van
'hardnekkige damp uit de 'zwarte gal' in hun hersenen. De verwijzing naar de zwarte gal maakt
duidelijk dat Descartes gezondheidsproblemen niet uitlegt in dualistische termen zoals wij dat
doen: hij noemt krankzinnigheid geen geestesziekte maar laat zien dat het een probleem is dat
optreedt door een verstoring in de balans van een van de vier lichaamsvochten of humoren: de
zwarte gal. Destijds ging men ervan uit dat een teveel aan zwarte gal de huid en het haar zwarter
maakte, dit is waarom gekken en krankzinnigen in die tijd vaak zwart werden ingekleurd.
Het idee dat gezondheid gebaseerd is op balans of harmonie is afkomstig uit het werk van de
Griekse arts Hippocrates (460 v. Chr. - 377 v. Chr.) die vaak werd genoemd als de vader van de
Westerse geneeskunde.
Hippocrates onderscheidde vier lichaamssappen of humoren:
Slijm
Bloed
Gele gal
Zwarte gal
En gaf aan dat er bij een teveel van het ene sap ten opzichte van de hoeveelheid andere sappen, er
een probleem op zou treden. Deze problemen betreffen dan het gehele bestaan van iemand. Zo
kan iemand met een teveel van het gele gal (kholé) cholerisch, prikkelbaar worden. Iemand met
een teveel aan zwarte (melas) gal (kholé) kan worden geassocieerd met melancholie of
krankzinnigheid, zoals in de beschrijving van Descartes.
De humorenleer van Hippocrates werd verder uitgewerkt en verspreid door heel Europa door de
Grieks-Romeinse arts Claudius Galenus, hij leefde in de tweede eeuw na Christus. Galenus werkte
het balanssysteem verder uit door er de dimensies van temperatuur en vochtigheid aan toe te
voegen:
Bloed is warm en vochtig
Slijm koud en vochtig
Gele gal is warm en droog
Zwarte gal is koud en droog
Typerend voor Galenus was zijn beschrijving van kanker als een teveel aan zwarte gal, dus
vergelijkbaar met melancholie, echter zou het bij kanker gaan om zwarte gal die vastzit op een
bepaalde locatie en hard is geworden. Wanneer een gezondheidsprobleem wordt veroorzaakt door
een disbalans, is de oplossing het herstellen van de balans. Een belangrijke rol werd hierdoor
weggelegd voor diëten: wanneer er bv te veel koude in het lichaam was, werd er een dieet
voorgeschreven met voedsel dat warmte kon genereren, zo hetzelfde met voedsel dat meer koude
en droogte of juist vochtigheid kon bewerkstelligen.
, Dit denkkader, waarin het lichamelijke bestaan wordt begrepen als een vloeibaar bestaan dat uit
balans kan raken door;
Warmte
Koude
Vochtigheid
Droogte
Domineerde het denken over ziekte en gezondheid in Europa tot aan de negentiende eeuw.
Vesalius voerde echter in de zestiende eeuw de eerste autopsie (met eigen ogen zien) uit, hierin
werd al gauw vastgesteld dat zoiets als zwarte gal niet bestond in het lichaam. Toch schroomt
Descartes niet om een eeuw na Vesalius nog steeds de zwarte gal te noemen, pas tegen het einde
van de negentiende eeuw leerde chirurg Halsted dat je kanker beter kunt behandelen door het weg
te snijden dan door diëten en aderlaten.
Volgens Foucault moeten we deze wending als een epistemologische breuk (kennisleer) opvatten,
het gaat om een breuk of verandering van het discours (vertoog, praktijk van schrijven en spreken).
Een dominant discours geeft aan hoe er op een bepaalde tijd over iets wordt gedacht, het geeft aan
wat als waar, belangrijk en normaal wordt gezien, wat wel en niet mag, wat wel en niet wenselijk is.
Foucault beschrijft hoe het discours over ziekte (vrij abrupt) verandert in de (korte) periode van
1770-1825. deze verandering in discours wordt aangejaagd door medische, maar ook door sociale
en politieke ontwikkelingen gedurende de achttiende eeuw. In de achttiende eeuw krijgt de
overheid voor het eerst een grote rol in het beschermen van de bevolking tegen ziekten in de vorm
van vaccinaties tegen de pokken. Het idee van volksgezondheid met de overheid als
(paternalistische) hoeder is geboren.
De geneeskunde van de achttiende eeuw beschrijft Foucault als classificerende geneeskunde of
nosologie (ziekteleer), volgens de nosologie kunnen ziekten worden geclassificeerd in verschillende
klassen, soorten en types.
De achttiende -eeuwse artsen gingen ervan uit dat een soort natuurlijke objectieve taxonomie van
ziekten bestond. Een ziekte werd opgevat als iets wat op een bepaalde manier in deze rangorde
bestaat en wat zich door bepaalde symptomen uit bij iemand die de ziekte heeft. In het duiden van
een ziekte begint de classificerende dokter bij een bepaalde 'klasse' of 'type' ziekte zoals die
beschreven stond in de toenmalige taxonomie, en probeert deze te matchen met de symptomen
van een ziekte.
De omwenteling van het denken is niet enkel op de mogelijkheid van anatomische dissecties
gebaseerd, maar veeleer op een verschuiving van anatomie van de organen naar anatomie van de
weefsels. Xavier Bichat (1771-1802) was volgens Foucault cruciaal voor de epistemologische
wending die naar het hedendaagse anatomisch-klinisch denken heeft geleid. Bichat stelde "men
krijgt pas helderheid over de ziekte door het openen van lijken". Vanaf deze tijd gaat men ervan uit
dat ziekten in het lichaam zetelen, in de anatomie kun je de zetel of haard van een ziekte (siège du
mal) lokaliseren.
Ziekte gekwantificeerd - het normale lichaam
Dat wat Foucault aanduidt met anatomisch-klinische geneeskunde wordt ook wel omschreven als
disease-model. Het verschil tussen gezondheid en ziekte wordt niet langer als een kwalitatief
verschil maar als een kwantitatief verschil gezien, dit heeft te maken met de definitie van
gezondheid als 'normale staat' (état normal) die werd geïntroduceerd door arts-fysioloog Broussais
(1772-1838). Volgens Broussais heeft ieder orgaan een normale toestand, een afwijking van deze
normale toestand impliceert ziekte. Deze afwijking ontstaat wanneer een orgaan te veel of te
weinig wordt geprikkeld door bijvoorbeeld een irritatie of een ontsteking.
Disease-model, waar in het lichaam is de laesie (bij Alzheimer bijvoorbeeld een CT-scan en laesie
wordt gelokaliseerd), disease heeft direct kenmerken van nosologie
Ilness, ervaring van ziek-zijn, ziekte als iets persoonlijks en iets wat je voelt
Sickness, opvatting van de samenleving over gezondheidsproblemen
De pathologische toestand is niets anders dan een teveel of een te weinig ten opzichte van de
normale toestand, dit is een idee van ziekte dat we waarschijnlijk allemaal herkennen:
Bij bloedarmoede zit er te weinig ijzer in het bloed
Bij hypertensie is de druk van het bloed te hoog