Samenvatting celbiologie:
Herkomst microscoop: Hooke en van Leeuwenhoek
0,61 λ
Resolutie: kortste afstand waarbij 2 punten nog los gezien kunnen worden, d=
n∗sin α
n= brekingsindex van het medium tussen de lens en dekglas
α= halve openingshoek van lichtbundel die door de lens valt
Kleinere d is gunstiger
Met lichtmicroscoop niet meer dan 1000x te vergroten elektronenmicroscoop λ=0,004nm
Celtheorie: Alle levende organismen bestaan uit cellen, cellen zijn bouwstenen en geven structuur en
organisatie, cellen ontstaan uit al bestaande cellen.
Prokaryoten: circulair DNA in cytoplasma, cyanobacteriën doen aan fotosynthese
Eukaryoten: Celkern met kernporiën
Cytosol: cytoplasma zonder organellen
Heterochromatine: Strak opgevouwen DNA
Euchromatine: Niet strak opgevouwen DNA
Nucleolus: Kernlichaam rRNA productie, geen rRNA translatie.
ER: Ruw: Bedekt met ribosomen, eiwitvouwing en -modificatie, eiwitten voor
endomembraansysteem of buiten de cel.
Glad: Productie steroïdhormonen, productie fosfolipiden, opslag Ca
Golgiapparaat: Planten hebben er veel
Golgi stek: 1 plakje= cistern
Eiwitten worden hier verder bewerkt en krijgen een label
Mitochondriën: Dubbel membraan, binnen membraan geplooid, plooien= cristae
Aanmaak ATP
Hebben eigen DNA en ribosomen
Chloroplast: Thylakoïd= 3e membraan, gestapeld=granum ligt in stroma, hebben eigen DNA en
ribosomen.
Amyloplasten: zetmeel
Chromoplasten: rode chloroplasten
Etioplast: chloroplast zonder licht
Plantencellen: Grote vacuole
, Celwand
Veel golgi
Ribosomen: -Vrije ribosomen maken eiwitten voor de cel zelf
-Membraan-gebonden: synthese begint in cytosol, maar na ER signaal-sequentie gaat
ribosoom naar RER.
1. Transport van en naar celkern door kernporie, in vrije ribosomen, opgevouwen naar kern
vervoerd. NLS= signaal eiwitsequentie verteld naar welke locatie eiwit moet. NLS bindt aan receptor
op kernporie, eiwit gevouwen door kernporie.
2. Transport door membranen, signaal sequentie herkend door import receptor die
gekoppeld is aan eiwittranslocator, eiwitten moeten ontvouwen om door membraan te kunnen.
Signaal sequentie wordt daarna verwijderd.
3. Transport door vesikels, ER-> golgi-> lysosoom-> versmelt met celmembraan, ribosomen
worden naar ER gestuurd door ER signaalsequentie die aan een signal recognition particle bindt
zodra die tevoorschijn komt. SRP en SRP-receptor werken als koppeling die de ribosomen naar het ER
begeleid. Signaal peptidase verwijdert signaalsequentie. Transmembraaneiwitten worden ook zo
gevormd, de doorlating stopt bij een stop-transfer sequentie. Olisaccharides beschermen eiwit.
Suikers zijn ook sorteersignaal. Disulfide binding stabiliseren eiwitstructuur. Na vesikel vorming
manteleiwitten verwijdert. SNARE-eiwitten regelen fusie met membraan lysosomen of celoppervlak.
Vesikels van het ER fuseren met cis-kant golgi. Vanaf trans-kant kan het naar de lysosomen (dmv
targeting signals) of naar het celoppervlak.
Signaal sequenties hebben een geladen en een apolaire kant, hierdoor worden ze herkend.
Functies olisaccharides:
-Vasthouden eiwit tot dit goed is opgevouwen
-Beschermen tegen degradatie
-Transportsignaal
-Glycocalyx: bescherming tegen mechanische schade
-Vetten voor celherkenning
Constitutieve exocytose: ongereguleerd
Gereguleerde exocytose: pas na signaal
Endocytose: Vesikel afgesnoerd van celmembraan inhoud afgebroken in lysosoom.
Fagocyotse: opname van grote moleculen
Pinocytose: Vloeistof met opgeloste stoffen opnemen
Eiwit: Aminogroep + zuurgroep + restgroep-> bepaald eigenschappen
Α-helix: binding tussen 1 en 3
B-sheet: parallel of anti-parallel
Fosforylering: fosfaatgroep bindt aan eiwit actief = activering of inactivering
Herkomst microscoop: Hooke en van Leeuwenhoek
0,61 λ
Resolutie: kortste afstand waarbij 2 punten nog los gezien kunnen worden, d=
n∗sin α
n= brekingsindex van het medium tussen de lens en dekglas
α= halve openingshoek van lichtbundel die door de lens valt
Kleinere d is gunstiger
Met lichtmicroscoop niet meer dan 1000x te vergroten elektronenmicroscoop λ=0,004nm
Celtheorie: Alle levende organismen bestaan uit cellen, cellen zijn bouwstenen en geven structuur en
organisatie, cellen ontstaan uit al bestaande cellen.
Prokaryoten: circulair DNA in cytoplasma, cyanobacteriën doen aan fotosynthese
Eukaryoten: Celkern met kernporiën
Cytosol: cytoplasma zonder organellen
Heterochromatine: Strak opgevouwen DNA
Euchromatine: Niet strak opgevouwen DNA
Nucleolus: Kernlichaam rRNA productie, geen rRNA translatie.
ER: Ruw: Bedekt met ribosomen, eiwitvouwing en -modificatie, eiwitten voor
endomembraansysteem of buiten de cel.
Glad: Productie steroïdhormonen, productie fosfolipiden, opslag Ca
Golgiapparaat: Planten hebben er veel
Golgi stek: 1 plakje= cistern
Eiwitten worden hier verder bewerkt en krijgen een label
Mitochondriën: Dubbel membraan, binnen membraan geplooid, plooien= cristae
Aanmaak ATP
Hebben eigen DNA en ribosomen
Chloroplast: Thylakoïd= 3e membraan, gestapeld=granum ligt in stroma, hebben eigen DNA en
ribosomen.
Amyloplasten: zetmeel
Chromoplasten: rode chloroplasten
Etioplast: chloroplast zonder licht
Plantencellen: Grote vacuole
, Celwand
Veel golgi
Ribosomen: -Vrije ribosomen maken eiwitten voor de cel zelf
-Membraan-gebonden: synthese begint in cytosol, maar na ER signaal-sequentie gaat
ribosoom naar RER.
1. Transport van en naar celkern door kernporie, in vrije ribosomen, opgevouwen naar kern
vervoerd. NLS= signaal eiwitsequentie verteld naar welke locatie eiwit moet. NLS bindt aan receptor
op kernporie, eiwit gevouwen door kernporie.
2. Transport door membranen, signaal sequentie herkend door import receptor die
gekoppeld is aan eiwittranslocator, eiwitten moeten ontvouwen om door membraan te kunnen.
Signaal sequentie wordt daarna verwijderd.
3. Transport door vesikels, ER-> golgi-> lysosoom-> versmelt met celmembraan, ribosomen
worden naar ER gestuurd door ER signaalsequentie die aan een signal recognition particle bindt
zodra die tevoorschijn komt. SRP en SRP-receptor werken als koppeling die de ribosomen naar het ER
begeleid. Signaal peptidase verwijdert signaalsequentie. Transmembraaneiwitten worden ook zo
gevormd, de doorlating stopt bij een stop-transfer sequentie. Olisaccharides beschermen eiwit.
Suikers zijn ook sorteersignaal. Disulfide binding stabiliseren eiwitstructuur. Na vesikel vorming
manteleiwitten verwijdert. SNARE-eiwitten regelen fusie met membraan lysosomen of celoppervlak.
Vesikels van het ER fuseren met cis-kant golgi. Vanaf trans-kant kan het naar de lysosomen (dmv
targeting signals) of naar het celoppervlak.
Signaal sequenties hebben een geladen en een apolaire kant, hierdoor worden ze herkend.
Functies olisaccharides:
-Vasthouden eiwit tot dit goed is opgevouwen
-Beschermen tegen degradatie
-Transportsignaal
-Glycocalyx: bescherming tegen mechanische schade
-Vetten voor celherkenning
Constitutieve exocytose: ongereguleerd
Gereguleerde exocytose: pas na signaal
Endocytose: Vesikel afgesnoerd van celmembraan inhoud afgebroken in lysosoom.
Fagocyotse: opname van grote moleculen
Pinocytose: Vloeistof met opgeloste stoffen opnemen
Eiwit: Aminogroep + zuurgroep + restgroep-> bepaald eigenschappen
Α-helix: binding tussen 1 en 3
B-sheet: parallel of anti-parallel
Fosforylering: fosfaatgroep bindt aan eiwit actief = activering of inactivering