Samenvatting strafprocesrecht II
Preventietheorie: straf is een middel om verschillende doeleinden te bereiken. De dader
staat centraal.
Verenigingstheorie in NL. Dit is een compromis tussen de Klassieke en Moderne richting.
Pompe (1959) stelt dat het wezen van straf = vergelding van schuld. Het doel van straf = het
behartigen van algemeen welzijn en de werking van straf = speciale en generale preventie.
Het legaliteitsbeginsel - artikel 1 lid 1 Sr.
• Verbod van terugwerkende kracht
• Lex scripta: geschreven recht
• Lex certa: toegankelijke en scherpe normen in strafbaarstelling
• Grenzen aan de interpretatieruimte voor de strafrechter
◦ Verbod op analogische toepassing norm
◦ Interpretatiemethoden
◦ Extensieve interpretatie wel mogelijk
Causaal verband:
• Conditio sine qua non: als X niet was gebeurd, had Y ook nooit gebeurd.
• Causa proxima: de relevantste/bepalende oorzaak is de laatste schakel (moet heel dicht op
het gevolg zitten)
HR letale longembolie
Altijd kijken naar de redelijke toerekening. Kan het gedrag worden toegerekend aan de
verdachte? Als er sprake is van een conditio sine qua non verband is het in beginsel redelijk
om het gedrag toe te rekenen aan de verdachte, tenzij:
• Voorzienbaarheid (adequatie theorie)
• Causa proxima
• Relevantietheorie (wat dacht de wetgever?)
Uitzonderingen causaal verband:
• Nalaten
• Alternatief causaal verband
HR Groninger HIV
Het moet binnen de leer van de redelijke toerekening passen. Is het redelijk om het toe te
rekenen?
Toetsingskader:
1. Tenminste vereist dat gedrag een onmisbare schakel kan hebben gevormd
2. Aannemelijkheid dat gevolg met een aanzienlijke mate van waarschijnlijkheid door gedrag
van verdachte is veroorzaakt
A. Concrete omstandigheden van het geval
B. Gedrag naar aard geschikt om gevolg ten weeg te brengen
, C. Ervaringsregels (vermoeden dat het zorgt voor intreden van gevolg)
D. In hoeverre de andere gedraging waarschijnlijk niet tot het gevolg zal leiden
Voorwaarden voor strafbaarheid:
- Een menselijke gedraging die bewezen is
- Binnen een delictsomschrijving
- Wederrechtelijk
- Verwijtbaarheid
Wanneer geeft iemand toestemming?
• Toestemming moet gegeven worden door iemand met wilsbekwaamheid.
• Toestemming moet duidelijk/concreet zijn
• Toestemming moet vrijwillig zijn.
• Aard/ingrijpenheid van de gevolgen van de gedraging moeten bekend zijn.
• Vooraf/tijdens de gedraging.
Sommige gedragingen zijn dusdanig ernstig dat de toestemming de wederrechtelijkheid niet
wegneemt. De enige exceptie op leven/dood is euthanasie (arts moet aan zeer strikte eisen
voldoen).
- De behandeling was medisch geïndiceerd met oog op een concreet behandelingsdoel
- Er is gehandeld volgens medisch professionele standaard
- Er was toestemming van de patiënt
Door deel te nemen aan een spel/sport situatie geef je toestemming dat er een bepaald
risico kan optreden. De spelregels geven hierin aan wat je redelijkerwijs kan verwachten aan
risico's.
Wederrechtelijkheid:
• Element = algemene voorwaarde voor strafbaarheid
◦ Gedraging is in strijd met de wet - formeel
◦ Gedraging in strijd met het recht - materieel (geen rechtvaardigingsgronden)
• Bestanddeel
◦ Totaalwederrechtelijkheid: betekenis van het bestanddeel = betekenis van element.
◦ Facetwederrechtelijkheid: delictsafhankelijke betekenis.
◦ Hof Amsterdam Diefstal in noodtoestand
Rechtvaardigingsgrond tast wederrechtelijkheid aan!
Rechtsdelicten = malum in se (morele verwerpelijkheid gedraging, wat is moreel juist?).
Wetsdelicten = amlum prohibitum (maatschappij beter te kunnen ordenen).
Criteria voor strafbaarstelling (regulerende strafrechtbeginselen):
• Negatieve criteria van Hulsman (1972) (wat is er sowieso niet strafbaar?)
◦ 4 absolute criteria
◦ 8 relatieve criteria
• Positieve criteria van Bemmelen (1973): de Roos (1987)
◦ Immoraliteit van de gedraging!
, Beginselen:
1. Schadebeginsel
2. Wederrechtelijkheidsbeginsel
3. Subsidiariteitsbeginsel (ultimum remedium)
4. Proportionaliteitsbeginsel
5. Daadstrafrechtbeginsel
6. Niet in strijd met fundamentele rechten
7. Effectiviteitsbeginsel
8. Legaliteitsbeginsel
9. Schuldbeginsel (opzet/culpa)
Bestaat de vrije wil?
• Rationaliteit en controle over daden en beslissingen
• Determinisme vs. indeterminisme
• Bepaalde mate van vrijheid, zelfcontrole en alternatieve mogelijkheden
Schuld als element: verwijtbaarheid
• Het schuldbeginsel = geen straf zonder schuld (een normaal ontwikkeld mens handelt
bewust en is vrij anders te handelen)
• Artikel 6 lid 2 EVRM = de onschuldpresumptie (persoonlijke schuld als basis voor
strafrechtelijke aansprakelijkheid)
Opzet = willens & wetens (volitief en cognitief) handelen.
• Objectief (intentie die uit de gedraging spreek)
• Normatief (wat weet/doet een normaal mens?)
• Niet puur psychisch, veel meer een juridisch begrip
'Kleurloos' opzet (geen boos opzet, dolus malus):
• Opzet niet gericht op wederrechtelijkheid
• Tenzij "opzettelijk wederrechtelijk" in de delictsomschrijving staat
• Motief = irrelevant
Algemeen "dolus generalis" = opzet hoeft niet gericht te zijn op de precieze manier waarop
de verdachte het bedacht had.
Gradaties van opzet:
1. Vol opzet
2. Opzet met noodzakelijkheidsbewustzijn
3. Voorwaardelijke opzet
A. Bewuste
B. Aanvaarding
C. Aanmerkelijke kans
Culpa = verwijtbare aanmerkelijke onvoorzichtigheid.
Preventietheorie: straf is een middel om verschillende doeleinden te bereiken. De dader
staat centraal.
Verenigingstheorie in NL. Dit is een compromis tussen de Klassieke en Moderne richting.
Pompe (1959) stelt dat het wezen van straf = vergelding van schuld. Het doel van straf = het
behartigen van algemeen welzijn en de werking van straf = speciale en generale preventie.
Het legaliteitsbeginsel - artikel 1 lid 1 Sr.
• Verbod van terugwerkende kracht
• Lex scripta: geschreven recht
• Lex certa: toegankelijke en scherpe normen in strafbaarstelling
• Grenzen aan de interpretatieruimte voor de strafrechter
◦ Verbod op analogische toepassing norm
◦ Interpretatiemethoden
◦ Extensieve interpretatie wel mogelijk
Causaal verband:
• Conditio sine qua non: als X niet was gebeurd, had Y ook nooit gebeurd.
• Causa proxima: de relevantste/bepalende oorzaak is de laatste schakel (moet heel dicht op
het gevolg zitten)
HR letale longembolie
Altijd kijken naar de redelijke toerekening. Kan het gedrag worden toegerekend aan de
verdachte? Als er sprake is van een conditio sine qua non verband is het in beginsel redelijk
om het gedrag toe te rekenen aan de verdachte, tenzij:
• Voorzienbaarheid (adequatie theorie)
• Causa proxima
• Relevantietheorie (wat dacht de wetgever?)
Uitzonderingen causaal verband:
• Nalaten
• Alternatief causaal verband
HR Groninger HIV
Het moet binnen de leer van de redelijke toerekening passen. Is het redelijk om het toe te
rekenen?
Toetsingskader:
1. Tenminste vereist dat gedrag een onmisbare schakel kan hebben gevormd
2. Aannemelijkheid dat gevolg met een aanzienlijke mate van waarschijnlijkheid door gedrag
van verdachte is veroorzaakt
A. Concrete omstandigheden van het geval
B. Gedrag naar aard geschikt om gevolg ten weeg te brengen
, C. Ervaringsregels (vermoeden dat het zorgt voor intreden van gevolg)
D. In hoeverre de andere gedraging waarschijnlijk niet tot het gevolg zal leiden
Voorwaarden voor strafbaarheid:
- Een menselijke gedraging die bewezen is
- Binnen een delictsomschrijving
- Wederrechtelijk
- Verwijtbaarheid
Wanneer geeft iemand toestemming?
• Toestemming moet gegeven worden door iemand met wilsbekwaamheid.
• Toestemming moet duidelijk/concreet zijn
• Toestemming moet vrijwillig zijn.
• Aard/ingrijpenheid van de gevolgen van de gedraging moeten bekend zijn.
• Vooraf/tijdens de gedraging.
Sommige gedragingen zijn dusdanig ernstig dat de toestemming de wederrechtelijkheid niet
wegneemt. De enige exceptie op leven/dood is euthanasie (arts moet aan zeer strikte eisen
voldoen).
- De behandeling was medisch geïndiceerd met oog op een concreet behandelingsdoel
- Er is gehandeld volgens medisch professionele standaard
- Er was toestemming van de patiënt
Door deel te nemen aan een spel/sport situatie geef je toestemming dat er een bepaald
risico kan optreden. De spelregels geven hierin aan wat je redelijkerwijs kan verwachten aan
risico's.
Wederrechtelijkheid:
• Element = algemene voorwaarde voor strafbaarheid
◦ Gedraging is in strijd met de wet - formeel
◦ Gedraging in strijd met het recht - materieel (geen rechtvaardigingsgronden)
• Bestanddeel
◦ Totaalwederrechtelijkheid: betekenis van het bestanddeel = betekenis van element.
◦ Facetwederrechtelijkheid: delictsafhankelijke betekenis.
◦ Hof Amsterdam Diefstal in noodtoestand
Rechtvaardigingsgrond tast wederrechtelijkheid aan!
Rechtsdelicten = malum in se (morele verwerpelijkheid gedraging, wat is moreel juist?).
Wetsdelicten = amlum prohibitum (maatschappij beter te kunnen ordenen).
Criteria voor strafbaarstelling (regulerende strafrechtbeginselen):
• Negatieve criteria van Hulsman (1972) (wat is er sowieso niet strafbaar?)
◦ 4 absolute criteria
◦ 8 relatieve criteria
• Positieve criteria van Bemmelen (1973): de Roos (1987)
◦ Immoraliteit van de gedraging!
, Beginselen:
1. Schadebeginsel
2. Wederrechtelijkheidsbeginsel
3. Subsidiariteitsbeginsel (ultimum remedium)
4. Proportionaliteitsbeginsel
5. Daadstrafrechtbeginsel
6. Niet in strijd met fundamentele rechten
7. Effectiviteitsbeginsel
8. Legaliteitsbeginsel
9. Schuldbeginsel (opzet/culpa)
Bestaat de vrije wil?
• Rationaliteit en controle over daden en beslissingen
• Determinisme vs. indeterminisme
• Bepaalde mate van vrijheid, zelfcontrole en alternatieve mogelijkheden
Schuld als element: verwijtbaarheid
• Het schuldbeginsel = geen straf zonder schuld (een normaal ontwikkeld mens handelt
bewust en is vrij anders te handelen)
• Artikel 6 lid 2 EVRM = de onschuldpresumptie (persoonlijke schuld als basis voor
strafrechtelijke aansprakelijkheid)
Opzet = willens & wetens (volitief en cognitief) handelen.
• Objectief (intentie die uit de gedraging spreek)
• Normatief (wat weet/doet een normaal mens?)
• Niet puur psychisch, veel meer een juridisch begrip
'Kleurloos' opzet (geen boos opzet, dolus malus):
• Opzet niet gericht op wederrechtelijkheid
• Tenzij "opzettelijk wederrechtelijk" in de delictsomschrijving staat
• Motief = irrelevant
Algemeen "dolus generalis" = opzet hoeft niet gericht te zijn op de precieze manier waarop
de verdachte het bedacht had.
Gradaties van opzet:
1. Vol opzet
2. Opzet met noodzakelijkheidsbewustzijn
3. Voorwaardelijke opzet
A. Bewuste
B. Aanvaarding
C. Aanmerkelijke kans
Culpa = verwijtbare aanmerkelijke onvoorzichtigheid.