Week 1 – Algemene goederenrechtelijke leerstukken
Inleiding tot het vak: verbintenissenrecht v. goederenrecht
1 transactie, 2 aspecten
Koop (7:1 BW), overdracht (3:84 BW)
Koop: verbintenissen tot levering en betaling
Overdracht: wie is wanneer eigenaar?
2 transacties, vergelijkbaar rechtsgevolg?
Bruikleen (7A:1777 BW) v. vruchtgebruik (3:201 BW)
Gebruik: verbintenissen tot inbruikgave en teruggave
Eigenaar draagt over → positie bruiklener/vruchtgebruiker?
Bij bruikleen (verbintenissenrecht) is de verhouding tussen
eigenaar A en bruiklener B. Als eigenaar A nu eigenaar C is,
is bruikleen “weg”
Bij vruchtgebruik blijft die verhouding, want verhouding niet
tussen eigenaar A en B, maar eigenaar algemeen en B. →
gaat om het object
Goederen (3:1 BW) → Zaken (3:2 BW) en Vermogensrechten (3:6 BW)
Zaken zijn (1) onroerende zaken en registergoederen, (2) roerende zaken en niet-registergoederen en (3) roerende
zaken, registergoederen → hebben altijd een moederrecht, meestal is dat eigendom
Vermogensrechen zijn (1) vorderingsrechten en (2) andere vermogensrechten (bijv. IE-rechten) → leidt tot
‘rechthebbendheid’
Zie w6 IBUR
8 beginselen van goederenrecht
1. Droit de suite → HR Blaauboer/Berlips 1905
“Right to follow”, het recht op een zaak blijft op die zaak rusten ook al komt die zaak in handen van een ander. Op
een gestolen fiets blijft bijvoorbeeld het eigendomsrecht rusten.
2. Numerus clausus → HR Blaauwboer/Berlips 1905
Gesloten systeem: zakelijke rechten bestaan enkel voor zover de wet ze voorschrijft/vermogensrechten hebben
enkel goederenrechtelijke werking voor zover de wet dit erkend. Het goederenrecht laat niet toe dat er nieuwe
zakelijke rechten worden gecreëerd. Twee dimensies:
a. Typenzwang: externe geslotenheid van zakelijke rechten. Kwantitatieve beperking. Betreft het limitatieve
karakter van de categorieën van zakelijke rechten. Zie art. 3:81 BW.
b. Typenfixierung: interne geslotenheid van zakelijke rechten. Kwalitatieve beperking. Betreft de dwingende
inhoud van zakelijke rechten; kan alleen een inhoud hebben die volgt uit de wet.
3. Eenheid van het goed (art. 3:3, 3:4, 5:3, 5:20 BW)
Een goed wordt altijd als eenheid beschouwd. Je kan geen eigenaar zijn van 20 pagina’s uit een boek, je bent
eigenaar van het hele boek. Zie §bestanddeel. Verkeersopvattingen belangrijk!
4. Dispositievrijheid (eigendom, beschikkingsbevoegdheid)
5. Publiciteit
6. Nemo plus (iuris ad alium transferre potest quam ipse habet)
Niemand kan meer overdragen aan een ander dan dat je zelf hebt
7. Prior tempore, potior iure
Ouder recht > nieuwer recht, want hoe ouder het recht, hoe sterker
8. Materiële verhaalsbevoegdheid (3:276 BW)
Verkrijging 3:80 BW
Waar het allemaal begint.
Numerus clausus, gesloten systeem, verkrijging is alleen mogelijk op de manieren die de wet geeft
1. Derivatief (afgeleid)
Van een vervreemder, je verkrijgt van iemand anders
, a. Algemene titel (3:80 lid 2): verkrijging onder algemene titel, in het geheel verkrijgen. Rechten én
verplichtingen, van rechtswege (bijv. erfopvolging).
b. Bijzondere titel (3:80 lid 3 jo. 3:99 jo. 3:105 jo. 3:106 BW): verkrijging onder bijzondere titel, overgang van een
bijzonder goed. Let op nemo plus! (bijv. overdracht in 3:84 BW of verjaring) → HR Landjepik I 2017
Twee soorten verjaring: (1) verkrijgende/acquisitieve verjaring (3:99 BW) en (2) bevrijdende verjaring (3:105
jo. 3:306 BW)
2. Originiar (oorspronkelijk)
Je verkrijgt niet van iemand anders, het recht ontstaat nieuw bij jou
a. Occupatie/inbezitneming (vaak via 3:113 BW)
Inbezitneming van een res nullius, oftewel van een roerend goed dat aan niemand toebehoort. Een
onroerend goed kan niet een res nullius zijn, een kastanje uit het bos bijvoorbeeld. Een kastanje meenemen
uit het bos maakt je geen eigenaar ervan. Een boom is onroerend. Stel de gemeente is eigenaar van de grond
en dus de boom, dan is deze ook eigenaar van de kastanje. De vruchten van een zaak, behoren nog steeds tot
de zaak.
b. Natrekking (5:14 jo. 5:20 BW) → HR Glencore II 2020
i. Roerend (5:14 BW) → bij aanmerkelijk waardeverschil, verkeersopvatting: bestanddeelvorming (lid 3);
gemeenschap (lid 2)
ii. Onroerend (5:20 BW) → verticale natrekking (maar ook: (a) opstalrecht (5:101 BW), (b) Mijnbouwwet,
(c) horizontale natrekking (5:20 lid 1 onder e laatste volzin BW, (d) aanlegger netwerk (5:20 lid 2 BW))
c. Vermenging (5:15 BW, 6:161 BW) → HR Teixeira de Mattos 1968
Wanneer meerde roerende zaken tot één roerende zaak worden verenigd en ze niet langer
individualiseerbaar zijn. Als er geen duidelijke hoofdzaak is aan te wijzen, worden de eigenaren beide mede-
eigenaar van het geheel.
d. Zaaksvorming (5:16 BW) → HR Kuikenbroederij 1995, week 2
Wanneer er een nieuwe zaak ontstaat uit de zaak die aan iemand anders toebehoort dan kan het zijn dat de
persoon zijn eigendom verliest.
Bezit
Art. 3:107 BW: het houden van een goed voor zichzelf
Functies: (1) politionele functie (3:125 BW) → als bezitter kan je je bezit ook terughalen, (2) processuele functie (3:119
BW) → bezitter wordt namelijk ook vermoed rechthebbende/eigenaar te zijn, (3) leveringsvorm (3:90 BW), (4)
verkrijging door verjaring (3:99 BW), (5) vergoedingsrechten, aansprakelijkheid
Bezit te goeder trouw (3:118 BW) (subjectief én objectief ex. art. 3:11, niet alleen zelf vinden, maar ook niet beter
weten; eenmaal te goeder trouw dan wordt verwacht dat je dat blijft, als je bezit hebt wordt in beginsel ook vermoed
dat je TGT bent → ander krijgt bewijslast)
Verkrijging van bezit (3:112 BW)
1. Inbezitneming/occupatie (3:113 BW) → enkele machtsuitoefening is niet voldoende, je moet aan anderen laten zien
dat jij nu dat goed voor jezelf houdt (hek om iemand anders’ grond plaatsen bijv.)
2. Overdracht (= leveringshandeling ex art. 3:90 lid 1 BW, 4 “mogelijkheden”)
a. Feitelijke machtsverschaffing (3:114 BW)
Let op analoge toepassing. “Bezitter” mag ook toegepast worden op een houder. 3:90 jo. 3:114 analoog.
b. CP: bezitter wordt houder (3:115 sub a BW) → Oftewel jij mag mijn fiets, maar ik bewaar hem nog een week
c. LM: derde houdt voor een ander (3:115 sub c BW) → Vgl. levering zakenrechtelijk papier → Oftewel, mijn fiets
ligt bij mn moeder, jij mag hem, maar mijn moeder bewaart hem nog een week
d. BM: houder wordt bezitter (3:115 sub b BW) → Oftewel, mijn fiets ligt bij jou en jij mag hem ook hebben
Let op! Houderschapsinversie is verboden (3:111) → Oftewel, mijn fiets ligt bij jou en jij doet alsof het jouw
fiets is
Let ook op! Houder kan CP geen bezit verschaffen → Oftewel, mijn fiets ligt bij jou, jij doet alsof het jouw fiets
is en geeft vervolgens de fiets aan je buurman
3. Algemene titel
Eigendom
Art. 5:1 BW: het meest omvattende recht op een zaak
De eigenaar van een zaak wordt eigenaar van de (natuurlijke) vruchten (art. 5:1 lid 3 jo. 3:9 lid 1 BW)
De eigenaar van een zaak is bevoegd tot opeising/revindicatie (5:2 BW)
De eigenaar is ook eigenaar van de bestanddelen van de zaak (5:3 BW) → Natrekking (5:14 jo. 5:20 BW)
Bestanddeel (3:4 BW)
1. Volgens verkeersopvatting (3:4 lid 1): HR Dépex/Curatoren Bergel 1991
a. Afstemmingscriterium: is de deelzaak perfect afgestemd op de hoofdzaak?
b. Voltooiingscriterium/compleetheidscriterium: is de hoofdzaak onvoltooid zonder de deelzaak?
2. Fysieke criterium (3:4 lid 2): HR Glencore II 2020