,Samenvatting sanctierecht 3e herziene druk bleichrodt 9789013164961
, Samenvatting sanctierecht 3e herziene druk bleichrodt 9789013164961
Hoofdstuk 1 Historische en theoretische achtergronden van het
sanctiestelsel
Er worden twee vonnissen besproken. Een vonnis uit 1584 en een vonnis uit 2003. De
overeenkomst is dat er in beide vonnissen het oogmerk van generale preventie wordt
benadrukt. Met de bestraffing wordt beoogd anderen dan de dader te weerhouden van het
plegen van strafbare feiten. Er zijn echter ook verschillen tussen beide vonnissen:
- het vonnis uit 1584 is ongekend wreed;
- het voorwerp van de bestraffing is veranderd. In 1584 was het voorwerp het lichaam
van de dader, nu is dat de vrijheid van de dader;
- het vonnis van 1584 beschrijft gedetailleerd de wijze waarop het vonnis moet worden
uitgevoerd, de rechter in 2003 beschrijft alleen de duur van gevangenisstraf;
- de straf in 1584 heeft een spiegelend karakter;
- de straf in 1584 was toegespitst op een zo ruim mogelijk publieke werking.
Deze verschillen hebben te maken met de tijd- en cultuurgebondenheid van het sanctierecht.
Ontwikkeling van het sanctiestelsel vanaf 1800
Cesare Becceria schreef in 1764 ‘Dei delitti et delle pene’, waarin hij zich verzette tegen de
willekeur en wreedheid van de strafpraktijk onder het ‘Ancien Régime’. Onderdeel van die
strafpraktijk was een schavotcultuur. Door een gebrek aan straftoemetingsregels had de
rechter een grote mate van vrijheid om de straf te bepalen. Het traktaat van Beccaria vormt
een pleidooi voor een strafrechtspleging die op rationele beginselen, zoals het
gelijkheidsbeginsel, het legaliteitsbeginsel en de beginselen van proportionaliteit en
subsidiariteit, is gebaseerd. De wetgever zou de op te leggen straffen per delict al vooraf
dienen te bepalen, zodat de straftoemetingsvrijheid aan de rechter zou worden ontnomen.
De ideeën van Beccaria vinden weerklank in de wetboeken die eind achttiende en begin
negentiende eeuw onder invloed van de idealen van de Verlichting tot stand kwamen.
In 1809 kwam het ‘Crimineel Wetboek voor het Koningrijk Holland’ tot stand. Het was
geïnspireerd op de Verlichtingsidealen, maar had ook zijn eigen karakteristieken. De
Nederlandse wetgever had vertrouwen in de wijze waarop de rechter van discretionaire
bevoegdheden gebruik zou maken. De rechter kreeg dan ook een ruime mate van
straftoemetingsvrijheid, al was die wel aan bepaalde beperkingen gebonden. Er waren twee
doodstraffen, het zwaard en de strop.
Het lichaam kon echter niet meer tentoon worden gesteld. Dit illustreert de toenemende
weerstand tegen de openbaarheid en het lijfelijke karakter van de strafvoltrekking. Dit
wetboek bleef echter niet lang, in 1811 kwam de Franse Code Pénal. Dit betekende een
teruggang. De straftoemetingsvrijheid was veel beperkter dan onder het Crimineel Wetboek.
De doodstraf bleef gehandhaafd, zij het dat de meer gruwelijke vormen van tenuitvoerlegging
werden vervangen door de guillotine. Ook kende het strafstelsel onterende straffen. Hij bleef
van kracht tot 1886, tot ons Wetboek van Strafrecht in werking trad. In 1813 kwam echter het
‘Gesel- en Worg’besluit. In dit besluit werden belangrijke wijzigingen gemaakt, niet ten
voordele van de veroordeelde.
, Samenvatting sanctierecht 3e herziene druk bleichrodt 9789013164961
In de loop van de negentiende eeuw voltrokken zich ontwikkelingen die voor de vormgeving
van het huidige strafstelsel bepalend zijn geweest. Er groeide weerstand tegen lijfstraffen en
de publieke voltrekking daarvan. Geleidelijk maakte het lichaam van de veroordeelde als
object van de bestraffing plaats voor diens vrijheid. De vrijheidsstraffen werden daarmee
belangrijker. De tenuitvoerlegging van de straffen onttrok zich bovendien steeds meer aan de
waarneming van het publiek. In 1854 werden de schavot- en lijfstraffen afgeschaft.
Het aantal feiten dat met de doodstraf werd bedreigd, werd teruggebracht en de
tenuitvoerlegging ervan werd beperkt door de strop. Bij wet van 17 september 1870 werd de
doodstraf zelf ten grave gedragen. In plaats daarvan kon voor een aantal feiten levenslange
tuchthuisstraf worden opgelegd, of in geval van verzachtende omstandigheden een tijdelijke
tuchthuisstraf van minimaal vijf jaren.
Vrijheidsbeneming als straf
In de loop van de negentiende eeuw werd vrijheidsbeneming de belangrijkste strafsoort. Het
Crimineel Wetboek en de Code Pénal van 1810 kende dit ook al. In 1596 was in Amsterdam
het eerste tuchthuis op het Europese continent geopend. Maar in de tuchthuizen was
vrijheidsbeneming eerder middel dan doel: het verblijf werd vooral dienstbaar gemaakt aan de
disciplinering van de veroordeelde. De Engelse filantroop John Howard had in 1777 verslag
gedaan van de erbarmelijke omstandigheden in de gevangenissen in Europa. In Nederland
was de situatie echter wel beter dan in het buitenland.
De sterfte aan besmettelijke ziekten was hoog, en ze gaven ook criminele gewoonten aan
elkaar door. Geleidelijk ontwikkelde zich een voorkeur voor een stelsel van eenzame
opsluiting. Hiermee werd vooral geëxperimenteerd in de VS en de UK. Deze zou een kunnen
oplossing bieden voor de behoefte aan orde en discipline in de gevangenissen. Eenzame
opsluiting zou een goede basis vormen voor zelfinzicht en inkeer van de gedetineerde. De
mogelijkheden van inkeer was voor velen ook uit religieus oogpunt van belang. De Quakers
stonden bijvoorbeeld aan de basis van de meest ingrijpende variant van de eenzame
opsluiting, die het Pennsylvania of Philadelphia-stelsel is gaan heten. Gedetineerden
verbleven dag en nacht in uitzondering. De enige lectuur was de bijbel. Het accent in de
bestraffing verschoof van het lichaam naar de vrijheid van de veroordeelde.
Een alternatief kwam tot stand in New York, het Auburn-stelsel. Eenzame opsluiting vonden
ze inhumaan. Ook dachten ze dat ze hetzelfde konden bereiken maar dan op een goedkopere
manier. Het Auburn-stelsel hield in dat gedetineerden gedurende de nacht werden
afgezonderd, maar overdag samen aten, werkten en werden gelucht. Er gold wel een
zwijgplicht.
Een derde (modernere) gevangenisstelsel is het Ierse of het progressieve gevangenisstelsel.
Het stelsel ging uit van een puntensysteem, waarin de gedetineerde meer graden van vrijheid
kon verdienen. Eerst een aantal maanden in eenzame opsluiting, vervolgens arbeid verrichten
met andere gedetineerden. Ook was er een tussenstadium, waarin de gedetineerde alvast kon
wennen aan de vrijheid. Werd dit stadium goed doorlopen, dan werd hij voorwaardelijk in
vrijheid gesteld.
In Nederland ontstond vanaf 1840 een discussie over de invoering van het cellulaire stelsel.
Dit zou als voordeel hebben dat het de criminele besmetting als gevolg van de
tenuitvoerlegging in gemeenschap kon voorkomen en de veroordeelde tot zelfinkeer zou
kunnen brengen. De keuze viel op het stelsel van Pennsylvania.