Sturing en stofwisseling
Thema 3 schildklier/bijnier
KC – Schildklierhormoon fysiologie
Schildklierhormoon regelkring
1. Hypothalamus: thyroid releasing hormone (TRH)
poortadersysteem
2. Hypofysevoorkwab: TRH bindt aan TRH-receptor thyroid stimulerend hormoon (TSH)
3. Schildklier: TSH bindt aan TSH-receptor T3 & T4 = thyroid hormones (TH)
Negatieve terugkoppeling van T3 op hypothalamus en hypofyse
Schildklierhormoon synthese
Follikelepitheelcellen:
Maken T3 (10-20%) en T4 (80-90%)
T3 is actiever en heeft alleen effect op lichaamscellen (T3-receptor), dus T4 T3
Rondom colloïd (opslagruimte)
Basale membraan & apicale membraan
Basale zijde: bloedvaten & 2Na+/I—symporter (NIS) = jodide uit bloed opnemen apicale zijde:
pendrine zorgt dat jodide getransporteerd wordt naar het follikel lumen het colloïd in.
Thyroglobuline synthese = het thyroglobuline (TG) wordt in de cellen gemaakt en naar het lumen
verplaatst thyroid peroxidase (TPO) jodeert dit = jodide moleculen aan eiwit koppelen
3 jodide koppelen: T3 4 jodide koppelen: T4
opslaan in colloïd tot signaal van TSH het complex TG T3 T4 worden opgenomen door de cel en
fuseren met een lysosoom proteolyse T3 en T4 komen vrij en worden afgegeven aan het bloed.
TSH stimuleert al deze stappen
, Sturing en stofwisseling
Thema 3 schildklier/bijnier
Schildklierhormoon binding
TH is in het bloed voor 99,7% gekoppeld aan eiwit, omdat het een extreem actief hormoon is. Alleen
het vrije TH heeft effect en zorgt dus voor negatieve terugkoppeling.
70% aan thyroid bindend globuline (TBG)
20% aan albumine
10% aan pre-albumine & andere eiwitten
klein deel is vrij: F-T4
Schildklierfunctie meten
F- T4 meten (makkelijker dan T3): omdat door pilgebruik TBG stijgt F-T4 daalt door
terugkoppeling T4 en FT-4 weer naar streefeenheid.
Als je dan de totale T4 meet denk je dat er hyperthyreoïdie is, terwijl dit niet het geval is.
Schildklierhormoon metabolisme
TSH & TRH binden aan G-eiwit gekoppelde receptoren
T3 door T3-transporteiwit cel in getransporteerd kernreceptor
T4 door T4-transporter opgenomen omgezet in T3 binden kernreceptor
D1: lever, nier & mindere mate schildklier
T4 T3
rT3 T2
D2: brein, hypofyse & mindere mate spierweefsel, long, macrofagen & placenta
T4 T3
rT3 T2
D3: brein, huid, placenta, lever & foetus
T4 rT3
T3 T2
Thyroid response element (TRE) mRNA eiwitten T3-effect: hart, bot, lever, hersenen
Groei en ontwikkeling: bot & hersenen
Metabolisme: rust metabolisme & motiliteit maag-darm kanaal
Adrenerge effecten: verhoogt gevoeligheid voor cathecolamine en hoeveelheid beta-
adrenerge receptoren in hart (hartslag), spier & vetweefsel
Hypothyreoïdie: koud, klein zijn (al jonge leeftijd), mentale retardatie & gewichtstoename
Hyperthyreoïdie: zweten, hartkloppingen, diarree & gewichtsafname
Thema 3 schildklier/bijnier
KC – Schildklierhormoon fysiologie
Schildklierhormoon regelkring
1. Hypothalamus: thyroid releasing hormone (TRH)
poortadersysteem
2. Hypofysevoorkwab: TRH bindt aan TRH-receptor thyroid stimulerend hormoon (TSH)
3. Schildklier: TSH bindt aan TSH-receptor T3 & T4 = thyroid hormones (TH)
Negatieve terugkoppeling van T3 op hypothalamus en hypofyse
Schildklierhormoon synthese
Follikelepitheelcellen:
Maken T3 (10-20%) en T4 (80-90%)
T3 is actiever en heeft alleen effect op lichaamscellen (T3-receptor), dus T4 T3
Rondom colloïd (opslagruimte)
Basale membraan & apicale membraan
Basale zijde: bloedvaten & 2Na+/I—symporter (NIS) = jodide uit bloed opnemen apicale zijde:
pendrine zorgt dat jodide getransporteerd wordt naar het follikel lumen het colloïd in.
Thyroglobuline synthese = het thyroglobuline (TG) wordt in de cellen gemaakt en naar het lumen
verplaatst thyroid peroxidase (TPO) jodeert dit = jodide moleculen aan eiwit koppelen
3 jodide koppelen: T3 4 jodide koppelen: T4
opslaan in colloïd tot signaal van TSH het complex TG T3 T4 worden opgenomen door de cel en
fuseren met een lysosoom proteolyse T3 en T4 komen vrij en worden afgegeven aan het bloed.
TSH stimuleert al deze stappen
, Sturing en stofwisseling
Thema 3 schildklier/bijnier
Schildklierhormoon binding
TH is in het bloed voor 99,7% gekoppeld aan eiwit, omdat het een extreem actief hormoon is. Alleen
het vrije TH heeft effect en zorgt dus voor negatieve terugkoppeling.
70% aan thyroid bindend globuline (TBG)
20% aan albumine
10% aan pre-albumine & andere eiwitten
klein deel is vrij: F-T4
Schildklierfunctie meten
F- T4 meten (makkelijker dan T3): omdat door pilgebruik TBG stijgt F-T4 daalt door
terugkoppeling T4 en FT-4 weer naar streefeenheid.
Als je dan de totale T4 meet denk je dat er hyperthyreoïdie is, terwijl dit niet het geval is.
Schildklierhormoon metabolisme
TSH & TRH binden aan G-eiwit gekoppelde receptoren
T3 door T3-transporteiwit cel in getransporteerd kernreceptor
T4 door T4-transporter opgenomen omgezet in T3 binden kernreceptor
D1: lever, nier & mindere mate schildklier
T4 T3
rT3 T2
D2: brein, hypofyse & mindere mate spierweefsel, long, macrofagen & placenta
T4 T3
rT3 T2
D3: brein, huid, placenta, lever & foetus
T4 rT3
T3 T2
Thyroid response element (TRE) mRNA eiwitten T3-effect: hart, bot, lever, hersenen
Groei en ontwikkeling: bot & hersenen
Metabolisme: rust metabolisme & motiliteit maag-darm kanaal
Adrenerge effecten: verhoogt gevoeligheid voor cathecolamine en hoeveelheid beta-
adrenerge receptoren in hart (hartslag), spier & vetweefsel
Hypothyreoïdie: koud, klein zijn (al jonge leeftijd), mentale retardatie & gewichtstoename
Hyperthyreoïdie: zweten, hartkloppingen, diarree & gewichtsafname