Vermogensrecht: Dit is het onderdeel van het objectieve recht dat de
regels bevat over de subjectieve rechten en plichten die een deel
uitmaken van iemands vermogen. Het vermogensrecht is te verdelen in
twee hoofdgebieden:
1. Goederenrecht: Dit richt zich op de rechtsverhouding tussen een
persoon en een goed. Het goederenrecht bevat vooral dwingend
recht.
2. Verbintenissenrecht: Dit betreft de rechtsverhouding tussen
personen onderling. Het verbintenissenrecht bevat voornamelijk
regelend recht.
Het begrip 'vermogensrecht' is dubbelzinnig, omdat het woord ‘recht’ twee
verschillende betekenissen heeft:
1. Objectief recht (het geldende recht): Dit zijn de regels die op een
bepaald moment binnen een rechtsgebied van kracht zijn. Binnen het
vermogensrecht betekent dit alle regels die betrekking hebben op de
subjectieve rechten en plichten die deel uitmaken van een vermogen. Het
objectieve vermogensrecht is verder onder te verdelen in:
- Goederenrecht: Dit gaat over de relatie tussen een persoon en een
bepaald goed, bijvoorbeeld een fiets of een auto.
- Verbintenissenrecht: Dit richt zich op de relatie tussen een persoon en
een andere persoon.
2. Subjectief recht: Dit verwijst naar een aan iemand toekomende
bevoegdheid. Subjectieve rechten zijn verder te verdelen in:
- Absolute rechten: Rechten die tegenover iedereen kunnen worden
ingeroepen, zoals eigendom.
- Relatieve rechten: Rechten die slechts ten opzichte van bepaalde
personen gelden, zoals een vorderingsrecht.
Eigendom en vorderingsrecht zijn de belangrijkste vormen van subjectieve
rechten binnen het vermogensrecht Absolute rechten: Eigendom is
een absoluut recht. Dit betekent dat de eigenaar zijn recht kan afdwingen
tegenover iedereen. Het absolute karakter van eigendom heeft twee
aspecten:
- Exclusiviteit: De eigenaar heeft het exclusieve recht om van het goed
gebruik te maken en hoeft anderen dit niet toe te staan.
- Gevolg (droit de suite): Het eigendomsrecht blijft bestaan, ook als het
goed in andere handen komt. Bijvoorbeeld, als A’s fiets gestolen wordt
door X, blijft de fiets eigendom van A. Relatieve rechten: Een
vorderingsrecht is relatief. Dit is een rechtsbetrekking tussen twee
specifieke personen, bijvoorbeeld tussen schuldeiser en schuldenaar. Als A
1000 euro heeft uitgeleend aan B, kan A zijn vordering alleen tegen B
afdwingen, en niet tegen anderen.
Zakelijke rechten zijn rechten op een goed, zoals eigendom. Persoonlijke
rechten zijn aanspraken ten opzichte van een bepaalde persoon, zoals een
vorderingsrecht. Zakelijke rechten worden gekarakteriseerd door de
volgende beginselen:
, 1. Individualiseringsprincipe: Een zakelijk recht moet betrekking
hebben op een specifiek goed, zodat het voor iedereen duidelijk is
op welk goed het recht betrekking heeft. Bijvoorbeeld, A verkoopt
500 van zijn 1.000 kratten bier aan B. Als B alleen 300 kratten bier
heeft gemarkeerd met zijn naam, dan is B eigenaar geworden van
de 300 kratten die gemarkeerd zijn.
2. Eenheidsbeginsel: Verschillende fysiek verbonden onderdelen van
een goed worden juridisch als één geheel gezien. Een huis met
dakpannen, kozijnen en deuren wordt als één eenheid beschouwd,
omdat deze onderdelen fysiek met elkaar verbonden zijn.
Privaatrecht is geregeld in het BW, voor het vermogensrecht vooral de
Boeken 3, 5 en 6 BW van belang. Het Burgerlijk Wetboek heeft wortels in
het Romeinse recht (‘Corpus luris Civilis’) Veel Oude BW-arresten blijven
relevant voor Nieuwe BW-uitleg (verkort verklaard)
Romeinsrechtelijke thema’s in IPR (Prota)
Wilsgebreken
Onrechtmatige daad
Overige verbintenissen uit de wet
Natrekking,
Verbintenis: vermogensrechtelijke rechtsbetrekking tussen ‘schuldeiser’
en ‘schuldenaar’. Passieve zijde (‘schuld’) en actieve zijde
(‘vorderingsrecht’ = goed).
Bronnen van verbintenissen (art. 6:1 BW)
I. Verbintenissen uit overeenkomst (art. 6:213 lid 1 BW)
II. Verbintenissen uit de wet:
Onrechtmatige daad (art. 6:162 e.v. BW)
Kwalitatieve aansprakelijkheid art. 6:169 e.v. BW)
Zaakwaarneming (art. 6:198 e.v. BW)
Recht op schadevergoeding
Onverschuldigde betaling (art. 6:203 e.v. BW)
Recht op terugbetaling of ongedaanmaking/
waardevergoeding
Ongerechtvaardigde verrijking (art. 6:212 BW)
Recht op schadevergoeding
Het Quint/Te Poel arrest verduidelijkt dit concept.
Romeins recht onderscheidde verbintenissen uit (i) contract, (ii) OD, (iii)
quasi-contract (zaakwaarneming) en (iv) quasi-OD (verrijkingsacties).
Zaakwaarneming (actio negotiorum gestorum) gaf de
zaakwaarnemer recht op vergoeding van onkosten en schade (vgl.
art. 6:198 e.v. BW)
Romeins recht kende alleen specifieke verrijkingsacties
(condiciones), o.m.:
o Onverschuldigde betaling (condictio indebiti): bij dwaling (≠
art. 6:203 BW!)
o Onzedelijke oorzaak (condictio ob turpem causam): ‘fout geld’
(vgl. art 3:40 BW)