Begrippen TAAL:
Begrip Betekenis
Fonologie Klankleer; Fonemen
Semantiek Betekenisleer; woordenschat
Morfologie Woordstructuur en woordvorming;
bijvoorbeeld meervouden en
werkwoordvervoeging
Syntax Zinsleer; het maken van correcte
zinnen
Pragmatiek De relatie tussen taaluitdrukkingen
en de specifieke situatie waarin
deze uitspraak past
Metalinguïstiek Het bewustzijn van taal, structuur
en zinnen
Vaardigheden die bijdragen aan Algemene cognitie; sociale cognitie
woordleren (joint attention); auditieve
verwerking en fonologie; zinscontext
(bootstrapping);
woordleerconstraints
Joint attention • Gecoördineerde, gedeelde
aandacht
• Begrijpen van de
communicatieve bedoeling (bijv.
benoemen, beschrijven,
opdragen)
• Koppeling object/handeling en
taaluiting
Woordleerconstraints Whole word constraint; Mutual
exclusivity constraint
Whole word constraint Bij het horen van een nieuw woord
ervan uitgaan dat het woord om het
voorwerp in zijn gehaal gaat en niet
een stukje ervan
Mutual exclusivity constraint Bij het horen van een nieuw woord
ervan uitgaan dat elk voorwerp
maar 1 woord heeft en dus
, 2
voorwerpen uitsluiten waar ze al
een woord voor kennen
Vaardigheden die bijdragen aan het Algemene cognitie; Sociale cognitie
leren van grammatica (joint attention); Auditieve
(morfosyntax) verwerking en fonologie;
Zinscontext (bootstrapping)
Modelling/scaffolding Het ondersteunen van de
taalontwikkeling van het kind door
taalaanbod te bieden dat aansluit bij
het taalniveau van het kind
Language acquisition support Het taalaanbod en de gelegenheid
system tot interactie (communicatieve
ervaring) die ouders en oudere
kinderen aanbieden aan kinderen
om de taal te verwerven;
semantische samenhang en
affectieve betrokkenheid staan
centraal
Child-directed speech Het taalaanbod dat wordt
afgestemd op de kinderen
(bijvoorbeeld hogere tonen,
langzamere uitspraak, herhaalde
taalspelletjes)
Kenmerken van child-directed • Conversatie-uitlokkende vragen
speech bij oudere kinderen
• Expansies
Recasts Als een kind een fout maakt, de
uiting correct herhalen zodat een
kind impliciet het goede voorbeeld
krijgt
Bronfenbrenner’s bio-ecologische In dit model staan alle belangrijke
model partijen en zaken rondom het kind
die invloed hebben op de
ontwikkeling.
Microsysteem; staat het dichtstbij
het kind; Het gezin, de school en
de kinderopvang vallen onder dit
systeem.
Mesosysteem; Het mesosysteem is
, 3
de omgeving die iets verder van het
kind af staat. Hierbij gaat het om de
gehele familie, de wijk, het dorp, de
geloofsgemeenschap en de
vriendenkring. In het mesosysteem
gaat het ook om de contacten die
de personen uit het microsysteem
met elkaar hebben.
Exosysteem; Het exosysteem heeft
indirect invloed op het kind. Dit gaat
om omgevingen of organisaties
waar kinderen niet direct mee in
contact staan, maar die wel invloed
hebben op hun ontwikkeling.
Voorbeelden hiervan zijn media, de
gezondheidszorg en de werksituatie
van ouders.
Macrosysteem; Het macrosysteem
staat het verst van het kind af.
Hierbij gaat het om alle culturele,
politieke en economische invloeden
op de ontwikkeling van het kind.
Denk bijvoorbeeld aan de wet- en
regelgeving van een land.
De taalverwerving is de uitkomst
van de cognitieve vaardigheden van
het kind, het taalaanbod en de
gelegenheid tot interactie in het
microsysteem. Het taalaanbod en
de gelegenheid tot interactie
worden gevormd door het macro- en
exosysteem.
Schooltaal Taal gekenmerkt door:
– een relatief hoge
informatiedichtheid;
– rijk taalgebruik;
– expliciete plaats- en
tijdsaanduidingen;
– het gebruik van complexe