Anatomie: een wetenschap die zich bezighoudt met het bestuderen van de structuur
van de cellen, weefsels en organen waaruit het dierlijk en menselijk lichaam is
samengesteld (BOUW).
- Ontleedkunde, tome = to cut.
- Functionele anatomie, de bouw van een lichaamsdeel of orgaan hangt samen
met de functie ervan.
Fysiologie: een wetenschap die zich bezighoudt met het bestuderen van de
mechanismen van het functioneren van levende wezens (FUNCTIES).
- Vanaf het niveau van de cel, weefsels, organen tot op het niveau van het
gehele organisme.
Pathologie: een wetenschap die zich bezighoudt met ziekte. De ziekte leer is onder te
verdelen in de pathologische anatomie en de pathologische fysiologie.
Onderzoeksmethoden:
- Anamnese – voorgeschiedenis.
- Inspectie – observeren.
- Palpatie – tasten.
- Percussie – kloppen om de klanken te horen.
- Auscultatie – luisteren/stethoscoop.
Laboratoriumbepaling onderzoek:
- Urine.
- Feces.
- Bloed.
- Cytologisch; uitstrijkje van slijmvlies.
Beeldvormende onderzoek:
- Röntgenstraling – straling, bijvoorbeeld X-straling.
- Röntgenstraling – straling (met contrastmiddelen), bijvoorbeeld een CT-Scan
(computertomografie).
- MRI-Scan (Magnetic resonance imaging) – magnet ->pacemakers en
insulinepompen!
- Echografie, echoscopie – geluidgolven.
- Doppleronderzoek (onderzoek van bloedvaten) – geluidgolven.
- Nucleair onderzoek – radioactieve stof. Ziek weefsel neemt meer
radioactieve stof op dan gezond weefsel.
- Elektrocardiogram, cardiotocografie – stroom.
Scopieën:
- Gastroscopie – maag.
- Coloscopie – darm.
- Bronchoscopie – longen.
- Laproscopie – kijkonderzoek, operatief.
Punctie of biopsie:
Lichaamsvocht of weefsel wordt met behulp van een punctienaald of bioptnaald
weggenomen.
,Topografie
Kinesiologie: beschrijven van een beweging in een
specifieke vlak en om een bepaalde as.
Anatomische vlakken:
1. Frontaal.
2. Sagittaal.
3. Transversaal.
Plaatsaanduidingen:
- Ventraal = buikzijde.
Dorsaal = rugzijde.
- Lateraal = buitenzijde, naar buiten.
Mediaal = binnenzijde, naar binnen.
- Internus = inwendig.
Externus = uitwendig.
- Craniaal = richting de schedel.
Caudaal = richting de staart.
- Proximaal = dichtbij de romp.
Distaal = ver van de romp.
- Sinister = links.
Dexter = rechts.
- Anterior = aan de voorzijde.
Posterior = aan de achterzijde.
- Superior = hoger of boven.
Inferior = lager of onder.
- Radiaal = duimzijde.
Ulnari = pinkzijde.
- Plantair = aan de zijde van de voetzool.
Palmair = aan de zijde van de handpalm.
- Centraal = naar het midden toe.
Perifeer = van het midden af.
- Profundus = diep.
Superficialis = oppervlakkig.
, Richtingsaanduidingen:
- Flexie = buigen.
Extensie = strekken.
- Anteflexie = het bewegen van de arm, het been of de romp voorwaarts en
omhoog.
Retroflexie = het bewegen van de arm, het been of de romp naar achter.
- Abductie = zijwaartse beweging van arm of been van het lichaam af.
Adductie = zijwaartse beweging van arm of been naar het lichaam toe.
- Exorotatie = het naar buiten draaien van ledematen.
Endorotatie = het naar binnen draaien van ledematen.
- Supinatie = het draaien van de
onderarm waarbij de handpalm naar boven draait.
Pronatie = het draaien van de onderarm waarbij de handpalm naar
beneden draait.
(kan ook bij de voeten)
- Lateroflexie = het zijwaarts buigen van het hoofd of de romp.
- Palmairflexie = het neerwaarts bewegen van de handpalm.
Plantairflexie = het neerwaarts bewegen van de voetzool.
- Ulnairabductie = de hoekverkleining in het frontale vlak tussen je hand en
de ulnaire zijde van de onderarm.
Radiaalabductie = de hoekverkleining in het frontale vlak tussen je hand
en de radiale zijde van de onderarm.