Blok 4 – probleem 2 – connections
De Laterale Geniculate Nucleus
80% van alle zenuwen projecteren naar de LGN, de andere
20% naar de superior colliculus. De superieure colliculus is
meer bezig met waar een stimulus zich bevind, dan wat de
stimulus is.
Laterale Geniculate Nucleus (LGN): ontvangt informatie
van de oogzenuw, visuele cortex, thalamus, hersenstam en
van zichzelf. Al deze input wordt naar de visuele cortex
doorgestuurd. Ook reguleert het neurale informatie tussen
de retina en de visuele cortex en organiseert deze
informatie.
De LGN is bilateraal en er is dus een LGN in de
linkerhersenhelft en een in de rechterhersenhelft. Beide
LGN bestaan uit 6 lagen. Elke laag krijgt informatie van 1
van de ogen.
- Ipsilaterale oog: het oog aan dezelfde kant als de LGN. Deze ontvangt signalen van laag 2, 3
en 5
- Contralaterale oog: het oog aan de andere kant dan de LGN. Deze ontvangt signalen van laag
1, 4 en 6
Magnocellular layers (1 en 2): dit zijn de grootste cellen
- M (magno) cellen: cellen voor beweging
- Hebben grote cellichamen en een snelle reactie
Parvocellular layers (3 en 6):
- P (parvo) cellen: cellen voor details en kleur
- Kleine cellichamen en een langzame reactie
K (kino) cellen: hebben een onduidelijke functie. Liggen tussen de M en P cellen in.
Retinotropische map: map waarbij ieder punt op de LGN overeenkomt met een punt op de retina.
Beelden overlappen elkaar en de lagen maken er samen een kloppend beeld van.
Hubel en Wiesel
Er zijn verschillende soorten cellen in de striate cortex:
1. Simpele corticale cellen: hebben receptieve velden met activerende en remmende gebieden.
Reageren het best op verticale lijnen.
Een verticale lijn prikkelt deze cellen
en zorgt voor veel vuring. Als de lijn
gekanteld wordt, wordt de prikkel
minder en neemt ook het vuren af.
- Orientation tuning curve: relatie
tussen oriëntatie en vuring.
2. Complexe cellen: reageren het beste
op lijnen met een bepaalde
De Laterale Geniculate Nucleus
80% van alle zenuwen projecteren naar de LGN, de andere
20% naar de superior colliculus. De superieure colliculus is
meer bezig met waar een stimulus zich bevind, dan wat de
stimulus is.
Laterale Geniculate Nucleus (LGN): ontvangt informatie
van de oogzenuw, visuele cortex, thalamus, hersenstam en
van zichzelf. Al deze input wordt naar de visuele cortex
doorgestuurd. Ook reguleert het neurale informatie tussen
de retina en de visuele cortex en organiseert deze
informatie.
De LGN is bilateraal en er is dus een LGN in de
linkerhersenhelft en een in de rechterhersenhelft. Beide
LGN bestaan uit 6 lagen. Elke laag krijgt informatie van 1
van de ogen.
- Ipsilaterale oog: het oog aan dezelfde kant als de LGN. Deze ontvangt signalen van laag 2, 3
en 5
- Contralaterale oog: het oog aan de andere kant dan de LGN. Deze ontvangt signalen van laag
1, 4 en 6
Magnocellular layers (1 en 2): dit zijn de grootste cellen
- M (magno) cellen: cellen voor beweging
- Hebben grote cellichamen en een snelle reactie
Parvocellular layers (3 en 6):
- P (parvo) cellen: cellen voor details en kleur
- Kleine cellichamen en een langzame reactie
K (kino) cellen: hebben een onduidelijke functie. Liggen tussen de M en P cellen in.
Retinotropische map: map waarbij ieder punt op de LGN overeenkomt met een punt op de retina.
Beelden overlappen elkaar en de lagen maken er samen een kloppend beeld van.
Hubel en Wiesel
Er zijn verschillende soorten cellen in de striate cortex:
1. Simpele corticale cellen: hebben receptieve velden met activerende en remmende gebieden.
Reageren het best op verticale lijnen.
Een verticale lijn prikkelt deze cellen
en zorgt voor veel vuring. Als de lijn
gekanteld wordt, wordt de prikkel
minder en neemt ook het vuren af.
- Orientation tuning curve: relatie
tussen oriëntatie en vuring.
2. Complexe cellen: reageren het beste
op lijnen met een bepaalde