Boek: Emmelkamp & Kamphuis (H2; Diagnose & assessment)
NB: dit hoofdstuk combineren met college over assessment/testgebruik → focus vooral op al de
verschillende testen, minder op de kritiek op de DSM (met name NEO-PI-R & SCID)
Validiteit van het concept PD
Bestaan PD’s wel? En hoe verschillen mensen met een PD van ‘’normale’’ mensen?
De constructen
Categorische alles-of-niets formulaties van PD: impliceren dat er een identificeerbare,
non-arbitraire cut-off point moet zijn waarbij normale persoonlijkheid stopt en abnormale
persoonlijkheid begint
Taxometrics: beschrijven statistische procedures die testen tussen categorische (taxonomische) en
dimensionele (non-taxonomische) modellen
● Onderzoek: PD’s representeren een mix van latente categorieën en dimensies
○ Taxonicity/categorisch: schizotypal PD & schizotypy en ASPD
○ Dimensioneel: borderline PD
Een andere manier, dan een cut-off point zoeken, is het definiëren van persoonlijkheidspathologie
door de natuur en geassocieerde domeinen van verslechterd functioneren → dus welke
criteria/criterium is echt anders bij PD’s
Is persoonlijkheidspathologie (Axis II) verschillend van klinische syndromen (Axis I)?
- Er zijn een aantal verschillende kenmerken genoemd, zoals vroege onset, persistentie en
verslechtering, maar deze criteria kunnen niet goed de klinische stoornissen van de
persoonlijkheidsstoornissen scheiden
- Er is dus weinig empirisch bewijs voor een aparte as voor PD’s
De DSM PD’s
Bestaan de PD’s zoals in de DSM beschreven?
● De DSM is categorisch
○ Werkt praktisch voor klinische beoordeling, klinische besluiten (bijv. welke
therapie) en zijn handig bij communicatie
● Twee stappen: eerst kijken of iemand voldoet aan algemene criterium, dan naar specifieke
criteria gaan kijken
De DSM verandert veel in criteria voor PD’s
● Er moet gekeken worden of er wordt ‘gesplit’ of ‘gelumpt’
○ Bijv. schizoid & avoidant lijken erg op elkaar, maar hun motivatie voor sociale
isolatie is verschillend. Is dit genoeg bewijs om de PD’s te splitsen?
Er wordt veel cluster of factoranalyse gebruikt bij de DSM, om te kijken of er onderliggende
dimensies bij de PD’s zijn
● Veel inconsistente vindingen
● 5 onderliggende factoren die gevonden zijn voor de PD’s zijn: compulsive, neurotic avoidant,
aloof, impulsive callous & egocentric
DSM criteria sets
De DSM gebruikt polythetische criteria die een categorische diagnose vereisen
● Persoonlijkheidspathologie is geclassificeerd als een dichotoom en categorisch fenomeen (je
hebt het of je hebt het niet)
● Elk criterium telt evenveel mee voor de diagnose en geen criterium is essentieel voor de
diagnose (= polythetisch)
Polythetic criteria of equal weight: Issues of heterogeneity & diagnostic efficiency