Hoofdstuk 2
Polair: binding tussen 2 atomen waarbij er een verschil is
aantrekkingskracht van elektronen. Bijvoorbeeld H2O, hierbij trekt het
H atoom elektronen zwak aan.
Niet-polair: binding tussen 2 atomen waarbij de aantrekkingskracht
aan elektronen ongeveer gelijk is. Bijvoorbeeld bij een C-H binding.
Bindingssterkte: hoeveel energie is nodig om de binding te breken
Niet-covalente bindingen:
- Electrostische bindingen
- Waterstofbruggen – deze binding zijn veel zwakker dan covalente
bindingen tussen het H en O-atoom binnen het watermolecuul.
- Van der Waals bindingen
- Hydrofobe bindingen: drukken watergroepen weg.
Deze bindingen zijn veel zwakker dan covalente bindingen. Er zijn dan
ook meerdere niet-covalente bindingen nodig om bijv. 2 polypeptiden bij
elkaar te houden. Dus hoe stabiel de vorm van een eiwit is hangt af van
de totale sterkte van alle niet-covalente binding samen.
Hydrofoob – Hydrofiel
Voorbeeld. C – H binding is een niet-polaire binding. De H-atomen in
deze binding kunnen geen waterstofbruggen vormen, omdat de C en de
H een evengrote aantrekkingskracht hebben aan elektronen.
Een buffer een waterige oplossing van twee stoffen die zich in een
bepaald evenwicht bevinden en een bepaalde pH aannemen. Bij
verdunning, toevoegen van een zuur of een base zal deze pH nagenoeg constant blijven. De
verstoring van het evenwicht en de zuurtegraad wordt dus 'gebufferd'.
Polair: binding tussen 2 atomen waarbij er een verschil is
aantrekkingskracht van elektronen. Bijvoorbeeld H2O, hierbij trekt het
H atoom elektronen zwak aan.
Niet-polair: binding tussen 2 atomen waarbij de aantrekkingskracht
aan elektronen ongeveer gelijk is. Bijvoorbeeld bij een C-H binding.
Bindingssterkte: hoeveel energie is nodig om de binding te breken
Niet-covalente bindingen:
- Electrostische bindingen
- Waterstofbruggen – deze binding zijn veel zwakker dan covalente
bindingen tussen het H en O-atoom binnen het watermolecuul.
- Van der Waals bindingen
- Hydrofobe bindingen: drukken watergroepen weg.
Deze bindingen zijn veel zwakker dan covalente bindingen. Er zijn dan
ook meerdere niet-covalente bindingen nodig om bijv. 2 polypeptiden bij
elkaar te houden. Dus hoe stabiel de vorm van een eiwit is hangt af van
de totale sterkte van alle niet-covalente binding samen.
Hydrofoob – Hydrofiel
Voorbeeld. C – H binding is een niet-polaire binding. De H-atomen in
deze binding kunnen geen waterstofbruggen vormen, omdat de C en de
H een evengrote aantrekkingskracht hebben aan elektronen.
Een buffer een waterige oplossing van twee stoffen die zich in een
bepaald evenwicht bevinden en een bepaalde pH aannemen. Bij
verdunning, toevoegen van een zuur of een base zal deze pH nagenoeg constant blijven. De
verstoring van het evenwicht en de zuurtegraad wordt dus 'gebufferd'.