COGNITIVE PSYCHOLOGY:
THINKING AND REMEMBERING
2.1 C
JIM LEFERINK OP REININK
ERASMUS UNIVERSITEIT ROTTERDAM
Psychologie, Ba-2, 2018-2019
, OEFENVRAGEN
VRAAG 1
Welk subsysteem van het werkgeheugen zoals Baddeley modelleerde wordt onderdrukt door het proces van
articulatory suppression?
A. Centrale uitvoerder
B. Fonologische lus
C. Visuo-spatiële kladblok
D. Episodische buffer
VRAAG 2
Participanten in een experiment wordt gevraagd om een associatie tussen een olifant en een boom te leren
door het herhaaldelijk koppelen van een plaatje van een olifant aan een plaatje van een boom. Vervolgens wordt
hen op dezelfde manier gevraagd een associatie tussen een olifant en een tafel te leren. Na deze leerprocessen
wordt getest in welke mate participanten de eerste associatie tussen een olifant en een boom geleerd hebben.
Welk proces kan een negatieve invloed hebben op de prestatie van de participanten in deze studie?
A. Retroactieve interferentie
B. Phonological similarity effect
C. Proactieve interferentie
D. Seriële-positie effecten
VRAAG 3
Welke theorie over aandacht kan het cocktail party effect niet verklaren?
A. Attenuatie theorie
B. Vroege-selectie theorie
C. Feature-integration theorie
D. Late-selectie theorie
VRAAG 4
Wat is geen mogelijke verklaring voor childhood amnesia?
A. In de vroege kindertijd worden veel nieuwe neuronen gevormd in het brein, wat een negatief effect
heeft op het opslaan van herinneringen.
B. Jonge kinderen bezitten nog geen vorm van zelfherkenning en zelfreflectie, waardoor persoonlijke
herinneringen moeilijk kunnen worden opgeslagen.
C. Gebeurtenissen tijdens de vroege kindertijd zijn lastig toe te schrijven aan de life script, waardoor deze
herinneringen niet intensief genoeg zijn om te worden opgeslagen.
D. Jonge kinderen bezitten nog niet het vermogen om persoonlijke gebeurtenissen na te vertellen,
waardoor weinig herinneringen worden gevormd.