DNA replicatie
-vind plaats in de S fase van de celcyclus.
Er zijn 3 verschillende manieren van replicatie
->semi-conservative: strengen gaan uit elkaar
->conservative: word compleet gekopieërd
->dispersive: stukken gaan uit elkaar
Bij DNA replicatie gebruiken we semi-conservative.
-DNA replicatie begint bij de ORI (origin of replication)
->Bij eukaryoten heb je meerdere ori”s
->bij prokaryoten 1 ori
-Ontdraaien van de DNA helix door helicase.
-> enzym topoisomerase haalt de ergste draaiing uit de DNA helix.
-> Single stranded binding proteins voorkomen dat de strengen weer aan elkaar gaan zitten.
-> de ontstane splitsing is een replication fork.
-Primase maakt een RNA primer op het ssDNA.
-DNA polymerase III verlengt deze RNA primer met nucleotide (dNTPs), in de 5’ naar 3’ richting.
->Aan de leading strand gaat dit continu door.
-> aan de lagging strand kan dit niet, er moeten continu nieuwe primers op het DNA gezet worden.
-> stukken DNA op de lagging strand heet okazaki fragmenten.
-DNA polymerase I vervangt de RNA primer met nucleotide
DNA.
-DNA ligase plakt de DNA stukken van de lagging strand aan
elkaar.
stikstofbasen:
-cytosine (C)
-Thymine (T), in DNA
-Adenine (A)
-Guanine (G)
-Uracil (U), In RNA
C bindt met G en A met T
-> dit komt omdat een C en G 3 waterstofbruggen hebben en de A en de T maar 2.
Het centrale dogma
-> informatie word overgedragen van DNA
en RNA naar eiwitten, en niet andersom.
DNA -> RNA -> eiwitten
,Transcriptie (overschrijven)
-van DNA naar RNA
->gebeurt in de celkern
DNA is dubbelstrengs en RNA enkelstrengs
-De T (thymine) word vervangen door U
->dit komt omdat U makkelijker te maken is
translatie (vertalen)
-van RNA naar eiwitten
-> in het cytoplasma, door ribosomen
Elke 3 letters vormen een codon die codeert voor een eiwit.
verschil mens en bacterie cel:
Tran
slati
e
Reverse transcriptie
-proces van RNA naar DNA
-enzym: reverse transciptase -> word gebruikt bij RT-PCR
>gebeurt bij bijzondere omstandigheden (bij een virus)
, Signaaltransductie
-het uitzenden en ontvangen van signalen in en tussen een cel
->zet het centrale dogma in werking
3 pathways:
-autocrine: signalering binnen 1 cel
-paracrine: signalering tussen neer bijgelegen cellen
-endocrine: signalering tussen cellen ver van elkaar
Membraan receptoren:
-G-protein gekoppeld
-> deze werkt indirect. Het wordt geactiveerd door een ligand. Dit activeert een GTP-bindend eiwit
(G). Dit G eiwit reguleert een enzym en dit enzym genereert een second messenger (X).
-enzym gekoppeld
-geladen ion kanalen
-> dit zijn eiwitten in het plasmamembraan die open en dicht gaan als respons op de binding van
een chemisch ligand of veranderingen in het membraanpotentiaal. Voorbeeld: acetylcholine
receptor ion kanaal.
Transportprocessen
Cellulaire processen worden uitgevoerd door vooral eiwitten:
-signaaltransductie
-metabolisme
-celcyclus
voorwaarden om proces juist te laten verlopen:
-juiste eiwitten, juiste hoeveelheid/functie
-alle eiwitten op de juiste plek