Werkgroepen:
Tijdens de eerste werkgroep staan de volgende leerdoelen centraal:
• De student verwoordt wat het verschil is tussen curateve en palliateve orrg
Curatieve zorgi Palliatieve zorgi
Primaire doel: rene inr Primaire doel: behoud of verbeterinr van kwaliteit van
leven
Behandelinr van de iekte Behandelinr van de iekte indien morelijk en alleen
na orrvuldire afwerinr van voor- en nadelen
Maximaal reanimeerbeleid Overeenrekomen reanimeerbeleid
Vaak protocollaire orr Zorr op maat
Patiënt meestal 騠DL-onafankelijk Wisselende 騠DL-(on)afankelijkheid
Uiteindelijk: streven naar interrate in Uiteindelijk: rericht op kwaliteit van sterven
persoonlijk en sociaal leven
De student lert uit wat palliateve orr inhoudt en weet welke thema’s van belanr ijn in de
palliateve faseg
o palliatieve zorgi: een benaderinr die de kwaliteit van leven verbetert van patiënten
(volwassenen en kinderen) en hun naasten die te maken hebben met een
levensbedreirende aandoeninr, door het voorkomen en verlichten van lijden door
middel van vroertjdire sirnalerinr en orrvuldire beoordelinr en behandelinr van
pijn en andere problemen van lichamelijke, psychosociale en spirituele aardg
• De student kent de meest voorkomende symptomen bij cliiënten in de palliateve fase en kan
inschaten welke mensen een verhoord risico hebben op de e symptomen en kan de e
herkennen in de fase van vroersirnalerinrg
o Top 3 meest voorkomende symptomen:
Patiënten met kanker:
- Vermoeidheid (74%)
- Pijn (71%)
- Gebrek aan enerrie (69%)
Patiënten met hartfalen:
- Kortademirheid (72%)
- Vermoeidheid (72%)
- Slaapproblemen (45%)
, Patiënten met tOPD:
- Kortademirheid (94%)
- Pijn (68%)
- Vermoeidheid (68%)
• De student lert uit wat de symptomen en oor aken ijn van ‘slaapproblemen’ in de
palliateve faseg
o Symptomen:
Vermoeidheid
Enerrierebrek
Depressie
Zorren
o Oor aken:
Zorren
Pijn
Slechte slaaphoudinr door aanredaan deel
Kanker/tumor elf
騠nrst om dood te raan
In werkgroep 2 staan de volgende leerdoelen centraal:
De student lert uit wat het palliatef orrcontnuum inhoudt en licht de fasen (binnen het palliatef
orrcontnuum) toeg
o De vier fasen van palliatieve zorgi:
Ziektegierichte palliatie: De iekte wordt behandeld onder dat rene inr
morelijk isg
Symptoomgierichte palliatie: De focus lirt op het verlichten en onder
controle houden van de symptomeng De bedoelinr is dat de kwaliteit van
leven van de cliiënt o roed morelijk isg De iekte schrijdt voortg De cliiënt al
ver wakken en minder mobiel wordeng De symptomen die onder controle
waren vererreren en er kunnen nieuwe klachten of problemen ontstaang In
de e fase worden beslissinren rondom het levenseinde renomen,
bijvoorbeeld het wel of niet toepassen van palliateve sedate of
behandelinreng Fasen 1 en 2 worden vaak terelijkertjd toerepast, om elkaar
te versterken ( ie bovenstaande fruur)g et is dus niet o dat er alleen
aandacht is voor symptoomcontrole en dat niet naar de behandelinr wordt
rekeken of andersomg In beide fasen wordt restreefd naar een o hoor
morelijke kwaliteit van leveng
Palliatie in de stervensfase: In de e fase verschuif de aandacht van kwaliteit
van leven naar kwaliteit van sterveng De e fase duurt meestal slechts een
paar daren, de laatste daren voor het overlijdeng
, Nazorgi: De na orr voor naasten na het overlijden van de client wordt
meestal ook re ien als onderdeel van de palliateve orrg De naasten hebben
tjd en ruimte nodir om het overlijden van hun dierbare te verwerkeng Soms
hebben e behoefe aan ondersteuninr, denk hierbij aan resprekkeng
• De student is op de hoorte van aandachtspunten en complicates bij de venapuncteg
o tomplicates: mis prikken, waardoor er een blauwe plek ontstaatg De ader
doorboren, waardoor ook een blauwe plek ontstaatg Een slarader aanprikkeng
o 騠andachtspunten: kijk naar de huid, niet in een moedervlek, rode- of blauwe plek
prikkeng Voel de ader, niet in prikken als de e hard isg ook liever niet prikken in een
verlamde arm of wanneer er een infuus in de arm itg
• De student lert uit wat de symptomen en oor aken ijn van ‘vermoeidheid’ in de palliateve
faseg
o Door de iekte elf
o Door comorbiditeit, diabetes, tOPD egdg
o Psychosociale factoren, anrst, depressie
o Latrorene factoren, therapieiën
o Lichamelijke symptomen
Tijdens de derde werkgroep staan de volgende leerdoelen centraal:
De student past de stappen van het klinisch redeneren toe bij het symptoom ‘pijn’ in de
palliateve
o
m
r
rlkfaseg
c
s
t
a
h
-
it
n
e
v
t
p
b
u Pijn, na een operate is
de kans rroter, is de
cliiënt bedlererir? Kans
op decubitusg
Is de pijn niet errer reworden,
is het verminderd? Is het over?
Zijn er reen andere plekken De cliiënt reef
ontstaan? klachten aang Of
verpleerkundire
constateert ping
Wissellirrinr bij Wat is de oor aak
bedlererire cliiëntg van de klacht, wat
Wond orr bij wonden, is er op retreden?
bewerinrg Medicateg
oe orren we ervoor dat
de pijn niet errer wordt
of elfs over raat?
, De student beoordeelt wat de hiiërarchische evidence is van de richtlijnen van het IKNLg
o Iknl: Interraal Kanker centrum Nederlandg
De student benoemt wat het verschil is tussen een symptoom en een syndroomg
o Symptoom: een symptoom is te defniiëren als ‘een door de patiënt aanrereven
klacht op lichamelijk, psychisch, sociaal en/of existenteel (functoneel) rebied als
uitnr of revolr van een onderlirrende iekteg
o Syndroom: Een syndroom is een samenhanrend reheel van symptomen met een
remeenschappelijke ontstaanswij e, bv anorexi-cachexie (rewichtsverlies) of delier
De student is op de hoorte van de meest voorkomende symptomen in de palliateve fase en
kent een meetnstrument om symptomen tjdir te sirnalereng
o Top 3 meest voorkomende symptomen:
Patiënten met kanker:
- Vermoeidheid (74%)
- Pijn (71%)
- Gebrek aan enerrie (69%)
Patiënten met hartfalen:
- Kortademirheid (72%)
- Vermoeidheid (72%)
- Slaapproblemen (45%)
Patiënten met tOPD:
- Kortademirheid (94%)
- Pijn (68%)
- Vermoeidheid (68%)
Sirnalerinrskaarten IKNL
Meetinstrumenten:
- Delirium Observaton Screeninr Scale (DOSS)
- Multdimensionele pijnanamnese
- Lastmeter
- ospital 騠nxiety and Depression Scale ( 騠DS)
- Utrecht Symptoom Darboek
Tijdens de vierde werkgroep staan de volgende leerdoelen centraal:
• De student weet wat het verschil is tussen subcutane en perifere infusieg
o Subcutane infusie is een infuus in het onderhuids bindweefselg (bv morfne)
Complicaties ijn er nauwelijks, toch kunnen er een aantal ontstaan:
- roodheid en/of pijn; „
- oedeem; „
- harde plekken in de huid (infltraten)