(Van der Meulen, Putten, Poppes & Reynders, 2014)
Samenvatting bestaande uit:
1.3 Activiteit en participatie van mensen met ernstige verstandelijke en meervoudige
beperking - B. Maes (pagina 35 - 50)
3.1 In de voetsporen van Bladergroen... - A.A.J. van der Putten (pagina 105 - 126)
3.3 Domeinen van kwaliteit van leven van mensen met (zeer) ernstige verstandelijke en
meervoudige beperkingen: het perspectief van ouders en begeleiders - K. Petry &
B. Maes (pagina 141 - 151)
3.5 Alertheid bij mensen met ernstige verstandelijke en meervoudige beperkingen
- V.S. Munde (pagina 167 - 176)
3.8 Wat is het probleem nu? Gedragsproblemen bij mensen met ernstige
verstandelijke en meervoudige beperkingen - P. Poppes (pagina 205 - 219)
3.9 Hoorbare veiligheid voor personen met visuele en verstandelijke beperkingen -
K.A. Van den Bosch & T.C. Andringa (pagina 221 - 236)
3.11 Sociale netwerken. Onderzoek naar de sociale netwerken van mensen met (zeer)
ernstige verstandelijke en meervoudige beperkingen - A. Kamstra (pagina 249 - 262)
, 1.3 Activiteit en participatie van mensen met ernstige verstandelijke en meervoudige
beperking
Carla Vlaskamp heeft met haar onderzoeksprogramma (2002) een grote bijdrage geleverd
aan het actiever maken van het leven van mensen met zeer ernstige en meervoudige
beperkingen. De vraag die Vlaskamp stelde, kan vertaalt worden naar het ICF kader. Dit
kader beschrijft het menselijk functioneren en problemen daarbij vanuit drie perspectieven:
1. de mens als organisme, met eventuele stoornissen en afwijkingen in anatomische
eigenschappen of lichaamsfuncties;
2. het menselijk handelen, met eventuele beperkingen in het uitvoeren van activiteiten;
3. de deelname in de samenleving, met eventuele problemen in de participatie.
Vlaskamp haar vraag heeft betrekking op activiteit (menselijk handelen) en participatie
(deelnemen aan maatschappelijke contexten).
Studies hebben aangetoond dat mensen met een ernstige verstandelijke en meervoudige
beperking een leeg bestaan hebben, een inactieve levensstijl. Dagactiviteiten die worden
aangeboden zijn beperkt:
- er zijn veel 'lege' uren
- weinig gevarieerd
- activiteiten niet altijd passend bij leeftijd
- veelal passief en lichaamsgebonden
- rust- en verzorgingsactiviteiten nemen 30% van de daguren in
- er wordt niet altijd aangesloten bij interesses en voorkeuren
- niet alle mogelijkheden van persoon worden aangesproken.
Onderzoek van v/d Putten (2011) toont aan dat deze doelgroep nog geen half uur per dag
motorische activiteiten aangeboden krijgen, welke vooral uit verzorgingsgerelateerde
activiteiten bestaan.
Sociaal-communicatieve activiteit: personen met EVMB zijn minder initiatiefnemend en
minder responsief als leeftijdsgenoten met een normale ontwikkeling.
Recent onderzoek (Axelsson, 2013) toont aan dat kinderen met EVMB minder frequent
aanwezig zijn in het gezin dan typisch ontwikkelde kinderen, wat met name geldt voor
activiteiten buitenshuis, georganiseerde activiteiten en uitstapjes.
Tevens is het netwerk van deze doelgroep erg klein, vaak maar vijf niet-professionele
contacten.
Mensen met ernstige verstandelijke en meervoudige beperkingen nemen ten slotte minder
deel aan de samenleving.
De omschreven doelgroep staat niet continu open voor hun omgeving. Er zijn grote
individuele verschillen in de mate van alertheid (Arthur, 2004; Munde, 2011). Interactie met
professional en het aanbod van stimuli, met name visuele en combinaties van visuele en
auditieve stimuli, hebben een positieve invloed op alertheid. Pas bij alertheid kan iemand
optimaal profiteren van een activiteit.
Peer group: Groep van met elkaar bekende leeftijdgenoten of collega's die
gemeenschappelijke gedragscodes hebben en die voor elkaar de basis van sociale
vergelijking vormen. Zodra mensen met EVMB elkaar kunnen aanraken zonder dat dit