Begrippen Primaire Sociale Orde
Affectieve relatie: relatie gericht op gevoelens
Algemeen gezag: de wetten die de overheid invoert en die alle burgers moeten volgen
Altruïsme: niet alleen egoïstisch denken, maar ook om de medemens denken
Anomie: gemoedstand van individuen, gekenmerkt door afwezigheid van standaarden en waarden
Assertieve levensstijl: de eigen belangen, gevoelens, interesses en overtuigingen staan centraal
Associatieve relatie: een verbinding, rationeel (marktuitwisseling)
Backstage: verborgen en transparant
Civiele onoplettendheid: laten zien dat je iemand hebt gezien, maar verder dit persoon met rust
laten
Communale relatie: banden die affectief en traditioneel zijn, gevoel van bij elkaar horen en
wederkerigheid
Deontologisch: wens om meer te geven, wederkerigheid een sterke morele verplichting
underbenefitting
Desubjectificatie: individu wordt weggecijferd ten behoeve van groepsidentiteit
Doelrationeel: instrumenteel, gericht op resultaat
Dystopie: alles draait om de opleiding met polarisatie als resultaat
Egoïstische deprivatie: gevoel dat je als individu wordt achtergesteld
Entrepreneur: iemand die initiatief neemt, eigen idealen bereikt en resultaat boekt
Etnocentrisme: de neiging de eigen identiteit als superieur te beschouwen
Figuratietheorie: individuen bestaan niet geïsoleerd van elkaar, maar in een netwerk met elkaar. De
verschillende samenstellingen zijn als eerst een statusideologie = een gesloten gemeenschap die
neerkijkt op vreemdelingen. Daarna wordt het een sociale samenstelling = gekenmerkt door
saamhorigheid en als laatste wordt het een open groep die bestaat uit vreemdelingen
Formele contacten: lidmaatschappen en maatschappelijke organisaties
Free-riding: iemand profiteert van de handelingen van een grotere groep
Fraternalistisch: gevoel van achterstelling van een groep ten opzichte van een andere groep
Fraternalistische deprivatie: gevoel dat jouw groep wordt achtergesteld
Frontstage: bepaalde rekwisieten die een rol spelen
Gentrificatie: de oude arme bevolking uit wijken jagen door de wijken te vernieuwen zodat ze
onbetaalbaar worden en hierdoor de rijkere mensen er in kunnen, de wijk krijgt een opwaardering
Gepercipieerde werkelijkheid: hoe je de werkelijkheid zelf waarneemt
Gulzige institutie: hetzelfde als een totale institutie, maar onderwerping is vrijwillig, maken banden
met andere losser of snijden ze door
Hermetisch consistent: een gesloten wereldbeeld
Heterogene plek: plek waar mensen met verschillende achtergronden samen komen
Homogene plek: plek waar veel vaste gasten komen met vergelijkbare achtergrond
Informele contacten: communicatie vrij en zonder vastgestelde regels
Instrumentele relatie: een relatie gericht op doelen
Intergenerational closure: relaties tussen bijvoorbeeld twee vrienden en hun ouders, tussen
generaties
Kapitaal: financieel, economisch, sociaal, fysiek en cultureel (kan individueel en collectief zijn)
Klassenstructuur: onderscheid op basis van verdiensten (merites), je bent onderdeel van een klasse
Materieel tekort: schaarste probleem
Mattheus-effect: zij die veel geven zullen meer ontvangen en zij die weinig geven zullen weinig
ontvangen
Meritocratische samenleving: posities in de samenleving toegekend op prestaties en
opleidingsniveau van de burger (diploma-democratie)
Meritocratische verwaandheid: denken dat je succes alleen komt van jezelf en niet door hulp van
ouders en leraren die je de weg wijzen
Affectieve relatie: relatie gericht op gevoelens
Algemeen gezag: de wetten die de overheid invoert en die alle burgers moeten volgen
Altruïsme: niet alleen egoïstisch denken, maar ook om de medemens denken
Anomie: gemoedstand van individuen, gekenmerkt door afwezigheid van standaarden en waarden
Assertieve levensstijl: de eigen belangen, gevoelens, interesses en overtuigingen staan centraal
Associatieve relatie: een verbinding, rationeel (marktuitwisseling)
Backstage: verborgen en transparant
Civiele onoplettendheid: laten zien dat je iemand hebt gezien, maar verder dit persoon met rust
laten
Communale relatie: banden die affectief en traditioneel zijn, gevoel van bij elkaar horen en
wederkerigheid
Deontologisch: wens om meer te geven, wederkerigheid een sterke morele verplichting
underbenefitting
Desubjectificatie: individu wordt weggecijferd ten behoeve van groepsidentiteit
Doelrationeel: instrumenteel, gericht op resultaat
Dystopie: alles draait om de opleiding met polarisatie als resultaat
Egoïstische deprivatie: gevoel dat je als individu wordt achtergesteld
Entrepreneur: iemand die initiatief neemt, eigen idealen bereikt en resultaat boekt
Etnocentrisme: de neiging de eigen identiteit als superieur te beschouwen
Figuratietheorie: individuen bestaan niet geïsoleerd van elkaar, maar in een netwerk met elkaar. De
verschillende samenstellingen zijn als eerst een statusideologie = een gesloten gemeenschap die
neerkijkt op vreemdelingen. Daarna wordt het een sociale samenstelling = gekenmerkt door
saamhorigheid en als laatste wordt het een open groep die bestaat uit vreemdelingen
Formele contacten: lidmaatschappen en maatschappelijke organisaties
Free-riding: iemand profiteert van de handelingen van een grotere groep
Fraternalistisch: gevoel van achterstelling van een groep ten opzichte van een andere groep
Fraternalistische deprivatie: gevoel dat jouw groep wordt achtergesteld
Frontstage: bepaalde rekwisieten die een rol spelen
Gentrificatie: de oude arme bevolking uit wijken jagen door de wijken te vernieuwen zodat ze
onbetaalbaar worden en hierdoor de rijkere mensen er in kunnen, de wijk krijgt een opwaardering
Gepercipieerde werkelijkheid: hoe je de werkelijkheid zelf waarneemt
Gulzige institutie: hetzelfde als een totale institutie, maar onderwerping is vrijwillig, maken banden
met andere losser of snijden ze door
Hermetisch consistent: een gesloten wereldbeeld
Heterogene plek: plek waar mensen met verschillende achtergronden samen komen
Homogene plek: plek waar veel vaste gasten komen met vergelijkbare achtergrond
Informele contacten: communicatie vrij en zonder vastgestelde regels
Instrumentele relatie: een relatie gericht op doelen
Intergenerational closure: relaties tussen bijvoorbeeld twee vrienden en hun ouders, tussen
generaties
Kapitaal: financieel, economisch, sociaal, fysiek en cultureel (kan individueel en collectief zijn)
Klassenstructuur: onderscheid op basis van verdiensten (merites), je bent onderdeel van een klasse
Materieel tekort: schaarste probleem
Mattheus-effect: zij die veel geven zullen meer ontvangen en zij die weinig geven zullen weinig
ontvangen
Meritocratische samenleving: posities in de samenleving toegekend op prestaties en
opleidingsniveau van de burger (diploma-democratie)
Meritocratische verwaandheid: denken dat je succes alleen komt van jezelf en niet door hulp van
ouders en leraren die je de weg wijzen