Eigen inschatting leertype
Geef in de tabel een inschatting van welk leertype u bent: een doener, een
bezinner, een beslisser of een denker. Geef daarbij een paar kenmerken van
uzelf op in het bijhorende vakje, bijvoorbeeld: veeleisend, afwachtend, lui. U
kunt daarbij gebruikmaken van het voorbeeld uit de leerstof, maar u kunt
ook zelf voorbeelden bedenken van hoe u meestal te werk gaat.
Doener Bezinner
Humor
Collegiaal/ samenwerken
Uitdaging nodig
Beslisser Denker
Afwachten en kan lui zijn
Ben ondersteuning nodig (schop
onder de kont).
,Leerstijlentest
Bij de leerstijlentest vraagt u zich steeds af welke uitspraak het meest
kenmerkend voor u is. Er bestaan geen goede of foute uitspraken. Het gaat
erom dat u uw eigen leerstijl leert kennen. De uitspraak die per vraag het
meest overeenkomt met uw leerstijl geeft u 4 punten, de daaropvolgende
3 punten, dan 2 punten en de uitspraak die het minst bij u past 1 punt. In
elk vakje komt dus een aantal punten (1, 2, 3 of 4) te staan.
1. Hoe gaat u te werk hij het kiezen van een opleiding? punten
A. Ik kies de opleiding die anderen in mijn omgeving ook volgen. 1
B. Ik laat me voorlichten door een studieadviseur of decaan. 3
C. Ik zet de voor- en nadelen van de verschillende opleidingen op 4
een rijtje.
D. Ik vraag een proefles aan en probeer deze uit. 2
2. U wilt een schriftelijke opdracht voor uw opleiding maken, Punte
hoe doet u dat? n
A. Ik vraag hoe anderen dat aanpakken. 3
B. Ik bekijk eerst andere schriftelijke opdrachten die ik eerder 4
gemaakt heb en die goed beoordeeld werden.
C. Ik maak een schema om de inhoud te ordenen, ga deze dan 2
puntsgewijs uitwerken.
D. Ik begin te schrijven en merk wel wat er in me opkomt. 1
3. Hoe pakt u het aan als u een afstudeeropdracht wilt Punte
kiezen? n
A. Ik vraag medestudenten naar hun ervaringen. 3
B. Ik vraag aan een docent wat hij me aanraadt. 4
C. Ik zoek op internet en in de bibliotheek om te zien of er 2
voldoende informatie over de onderwerpen beschikbaar is.
D. Ik kies het onderwerp dat me het meeste aanspreekt en begin 1
hiermee. Als ik er niet uitkom, kan ik altijd nog een ander
onderwerp kiezen.
4. Hoe kiest u een stagebedrijf? Punte
n
A. Ik kijk regelmatig op internet om praktijkervaringen van andere 3
stagiaires te verzamelen.
B. Ik luister naar enthousiaste verhalen van anderen over hun 2
stages.
C. Ik doe een test op internet om uit te vinden welk soort bedrijf en 4
welke branche het best bij mijn wensen en profiel past.
D. Ik vraag of ik een dagje mag meelopen met een bedrijf dat mij 1
, interessant lijkt.
5. Hoe deelt u uw studiedag in? Punte
n
A. Ik begin met studeren en als het goed loopt, ga ik ermee verder; 3
zo niet, dan ga ik wat anders doen.
B. Ik bedenk wat ik nog moet doen en wat er prioriteit heeft; daar 4
ga ik mee beginnen.
C. Ik bekijk mijn studieplanning en bepaal vervolgens wat ik die 2
dag ga doen.
D. Ik begin met wat oefenopdrachten om erin te komen en ga 1
daarna de stof bestuderen.
6. U wilt een module bestuderen, hoe gaat u te werk? Punte
n
A. Ik begin gewoon met het lezen van de module. 3
B. Ik lees de inleiding van de module en bedenk op basis daarvan 4
wat er verder in de module aan de orde komt en wat ik daar al
over weet. Daarna lees ik pas verder.
C. Ik bekijk de inhoudsopgave en scan de kopjes om te zien hoe de 2
module in elkaar steekt. Daarna ga ik de module doornemen.
D. Ik ga op zoek naar oefeningen en praktische voorbeelden of 1
testen in de module. Daarna ga ik de overige stof bestuderen.
7. U maakt een tentamen, hoe pakt u dat aan? Punte
n
A. Ik ga meteen aan de slag. 2
B. Ik bekijk het tentamen en bedenk dan wat de beste aanpak is. 4
C. Ik lees het tentamen vluchtig door, bepaal dan welke vragen ik 3
kan beantwoorden en ga deze opgaven als eerste maken.
D. Ik begin met het maken van de eerste vraag. 1
Geef in de tabel een inschatting van welk leertype u bent: een doener, een
bezinner, een beslisser of een denker. Geef daarbij een paar kenmerken van
uzelf op in het bijhorende vakje, bijvoorbeeld: veeleisend, afwachtend, lui. U
kunt daarbij gebruikmaken van het voorbeeld uit de leerstof, maar u kunt
ook zelf voorbeelden bedenken van hoe u meestal te werk gaat.
Doener Bezinner
Humor
Collegiaal/ samenwerken
Uitdaging nodig
Beslisser Denker
Afwachten en kan lui zijn
Ben ondersteuning nodig (schop
onder de kont).
,Leerstijlentest
Bij de leerstijlentest vraagt u zich steeds af welke uitspraak het meest
kenmerkend voor u is. Er bestaan geen goede of foute uitspraken. Het gaat
erom dat u uw eigen leerstijl leert kennen. De uitspraak die per vraag het
meest overeenkomt met uw leerstijl geeft u 4 punten, de daaropvolgende
3 punten, dan 2 punten en de uitspraak die het minst bij u past 1 punt. In
elk vakje komt dus een aantal punten (1, 2, 3 of 4) te staan.
1. Hoe gaat u te werk hij het kiezen van een opleiding? punten
A. Ik kies de opleiding die anderen in mijn omgeving ook volgen. 1
B. Ik laat me voorlichten door een studieadviseur of decaan. 3
C. Ik zet de voor- en nadelen van de verschillende opleidingen op 4
een rijtje.
D. Ik vraag een proefles aan en probeer deze uit. 2
2. U wilt een schriftelijke opdracht voor uw opleiding maken, Punte
hoe doet u dat? n
A. Ik vraag hoe anderen dat aanpakken. 3
B. Ik bekijk eerst andere schriftelijke opdrachten die ik eerder 4
gemaakt heb en die goed beoordeeld werden.
C. Ik maak een schema om de inhoud te ordenen, ga deze dan 2
puntsgewijs uitwerken.
D. Ik begin te schrijven en merk wel wat er in me opkomt. 1
3. Hoe pakt u het aan als u een afstudeeropdracht wilt Punte
kiezen? n
A. Ik vraag medestudenten naar hun ervaringen. 3
B. Ik vraag aan een docent wat hij me aanraadt. 4
C. Ik zoek op internet en in de bibliotheek om te zien of er 2
voldoende informatie over de onderwerpen beschikbaar is.
D. Ik kies het onderwerp dat me het meeste aanspreekt en begin 1
hiermee. Als ik er niet uitkom, kan ik altijd nog een ander
onderwerp kiezen.
4. Hoe kiest u een stagebedrijf? Punte
n
A. Ik kijk regelmatig op internet om praktijkervaringen van andere 3
stagiaires te verzamelen.
B. Ik luister naar enthousiaste verhalen van anderen over hun 2
stages.
C. Ik doe een test op internet om uit te vinden welk soort bedrijf en 4
welke branche het best bij mijn wensen en profiel past.
D. Ik vraag of ik een dagje mag meelopen met een bedrijf dat mij 1
, interessant lijkt.
5. Hoe deelt u uw studiedag in? Punte
n
A. Ik begin met studeren en als het goed loopt, ga ik ermee verder; 3
zo niet, dan ga ik wat anders doen.
B. Ik bedenk wat ik nog moet doen en wat er prioriteit heeft; daar 4
ga ik mee beginnen.
C. Ik bekijk mijn studieplanning en bepaal vervolgens wat ik die 2
dag ga doen.
D. Ik begin met wat oefenopdrachten om erin te komen en ga 1
daarna de stof bestuderen.
6. U wilt een module bestuderen, hoe gaat u te werk? Punte
n
A. Ik begin gewoon met het lezen van de module. 3
B. Ik lees de inleiding van de module en bedenk op basis daarvan 4
wat er verder in de module aan de orde komt en wat ik daar al
over weet. Daarna lees ik pas verder.
C. Ik bekijk de inhoudsopgave en scan de kopjes om te zien hoe de 2
module in elkaar steekt. Daarna ga ik de module doornemen.
D. Ik ga op zoek naar oefeningen en praktische voorbeelden of 1
testen in de module. Daarna ga ik de overige stof bestuderen.
7. U maakt een tentamen, hoe pakt u dat aan? Punte
n
A. Ik ga meteen aan de slag. 2
B. Ik bekijk het tentamen en bedenk dan wat de beste aanpak is. 4
C. Ik lees het tentamen vluchtig door, bepaal dan welke vragen ik 3
kan beantwoorden en ga deze opgaven als eerste maken.
D. Ik begin met het maken van de eerste vraag. 1
