Kwantitatieve onderzoeksmethoden
Week 1
Conceptueel model
Concept X1
Concept X2 Concept Y1
Concept X3
Onafhankelijke variabele afhankelijke variabele
Pijlen: hypothese (+/-), de verwachting hoe de onafhankelijke variabele invloed heeft op de
afhankelijke
Conceptuele defenitie: letterlijke begrip uit de literatuur
à
Operationele defenitie: de toepassing. Is meetbaar en kan geobserveerd worden
à
Indicatoren: breken operationele defenitie op en meten deze onderdelen ‘de mate waarin…’
à
Vragen: vergeet antwoordschaal niet! (afgelopen jaar, werkdag)
Construct: abstracte concept(en) (persoonlijkheid)
Controlevariabele: wordt niet meegenomen in het onderzoek
Variabele: hebben rangorde
- Dichotome: aanwezig of niet aanwezig (geslacht)
- Discrete: categorie (religie)
- Continue: interval met een getal als waarde (leeftijd)
Modererende variabele
- Tweede afhankelijke variabele
- Heeft een significant effect op de relatie
Voorwaarden
- (M)ANOVA: X*MOD moet significant zijn
- Multiple regressive: coefficient van interactieterm moet significant zijn
Mediërende variabele
- Concept verklaart de invloed van de onafhankelike op de afhankelijke
- Er is een causaal (direct) verband
Testen
1. XàY (test pad c)
2. XàM (test pad a)
3. X en MàY (test pad c’)
Voorwaarden
1. C significant
2. A significant
3. B significant, c’ hoeft niet
Propositie: hypothetische uitspraak die als waar of onwaar wordt beoordeeld adv observatie
Als het geformuleerd is om empirisch onderzocht te wordenà Hypothese
, Soorten
- Beschrijvende hypothese: een uitspraak over de omschrijving van een variabele
- Relationele hypothese: een uitspraak over een relatie tussen twee variabele
o Correlerende hypothese: doen zich samen voor zonder te verklaren dat de een de
ander veroorzaakt
o Verklarende hypothese: het bestaan of verandering van de een leidt tot verandering
bij de ander
Functies
- Geeft richting aan het onderzoek
- Identificeert feiten die relevant zijn voor het onderzoek
- Geeft suggesties voor het onderzoeksontwerp
- Stelt een opzet voor conclusies
Een goede hypothese is:
- Toetsbaar
- Geschikt voor zijn doel
- Beter dan zijn rivalen
Theorie: een groep van systematisch samenhangende concepten, defenities en beweringen
Functies
- Beperkt het aantal feiten dat je moet bestuderen
- Suggereert welke onderzoeksbenadering de grootste betekenis heeft
- Suggereert een systeem om gegevens te classificeren
- Vat samen wat al bekend is over een object
- Kan toekomstige feiten voorspellen
Model: een weergave van een systeem om deze te onderzoeken
- Beschrijvend model: beschrijft het gedrag van elementen in het systeem
- Verklarend model: breidt de toepassing van al eerder ontwikkelde theorieën uit of verbeterd
de concepten
- Simulatiemodel: verduidelijkt de structurele relaties tussen concepten
- Statisch model: geeft systeem weer op een specifiek moment
- Dynamisch model: geeft de ontwikkeling door de tijd weer
Week 2
Eenheid van analyse: geeft het niveau van het onderzoek en welke objecten onderzocht worden aan
de hand van de onderzoeksdoelstelling
Populatie: waar je iets over wilt zeggen
Steekproefkader: waar je iets over kunt zeggen
Steekproef: waar je iets over gaat zeggen
Telling:
- Kleine populatie
- Sterke verschillen tussen de elementen
Steekproeftrekking:
- Heeft lage kosten
- Geeft nauwkeurige resultaten
- Informatie is beter en sneller beschikbaar
Week 1
Conceptueel model
Concept X1
Concept X2 Concept Y1
Concept X3
Onafhankelijke variabele afhankelijke variabele
Pijlen: hypothese (+/-), de verwachting hoe de onafhankelijke variabele invloed heeft op de
afhankelijke
Conceptuele defenitie: letterlijke begrip uit de literatuur
à
Operationele defenitie: de toepassing. Is meetbaar en kan geobserveerd worden
à
Indicatoren: breken operationele defenitie op en meten deze onderdelen ‘de mate waarin…’
à
Vragen: vergeet antwoordschaal niet! (afgelopen jaar, werkdag)
Construct: abstracte concept(en) (persoonlijkheid)
Controlevariabele: wordt niet meegenomen in het onderzoek
Variabele: hebben rangorde
- Dichotome: aanwezig of niet aanwezig (geslacht)
- Discrete: categorie (religie)
- Continue: interval met een getal als waarde (leeftijd)
Modererende variabele
- Tweede afhankelijke variabele
- Heeft een significant effect op de relatie
Voorwaarden
- (M)ANOVA: X*MOD moet significant zijn
- Multiple regressive: coefficient van interactieterm moet significant zijn
Mediërende variabele
- Concept verklaart de invloed van de onafhankelike op de afhankelijke
- Er is een causaal (direct) verband
Testen
1. XàY (test pad c)
2. XàM (test pad a)
3. X en MàY (test pad c’)
Voorwaarden
1. C significant
2. A significant
3. B significant, c’ hoeft niet
Propositie: hypothetische uitspraak die als waar of onwaar wordt beoordeeld adv observatie
Als het geformuleerd is om empirisch onderzocht te wordenà Hypothese
, Soorten
- Beschrijvende hypothese: een uitspraak over de omschrijving van een variabele
- Relationele hypothese: een uitspraak over een relatie tussen twee variabele
o Correlerende hypothese: doen zich samen voor zonder te verklaren dat de een de
ander veroorzaakt
o Verklarende hypothese: het bestaan of verandering van de een leidt tot verandering
bij de ander
Functies
- Geeft richting aan het onderzoek
- Identificeert feiten die relevant zijn voor het onderzoek
- Geeft suggesties voor het onderzoeksontwerp
- Stelt een opzet voor conclusies
Een goede hypothese is:
- Toetsbaar
- Geschikt voor zijn doel
- Beter dan zijn rivalen
Theorie: een groep van systematisch samenhangende concepten, defenities en beweringen
Functies
- Beperkt het aantal feiten dat je moet bestuderen
- Suggereert welke onderzoeksbenadering de grootste betekenis heeft
- Suggereert een systeem om gegevens te classificeren
- Vat samen wat al bekend is over een object
- Kan toekomstige feiten voorspellen
Model: een weergave van een systeem om deze te onderzoeken
- Beschrijvend model: beschrijft het gedrag van elementen in het systeem
- Verklarend model: breidt de toepassing van al eerder ontwikkelde theorieën uit of verbeterd
de concepten
- Simulatiemodel: verduidelijkt de structurele relaties tussen concepten
- Statisch model: geeft systeem weer op een specifiek moment
- Dynamisch model: geeft de ontwikkeling door de tijd weer
Week 2
Eenheid van analyse: geeft het niveau van het onderzoek en welke objecten onderzocht worden aan
de hand van de onderzoeksdoelstelling
Populatie: waar je iets over wilt zeggen
Steekproefkader: waar je iets over kunt zeggen
Steekproef: waar je iets over gaat zeggen
Telling:
- Kleine populatie
- Sterke verschillen tussen de elementen
Steekproeftrekking:
- Heeft lage kosten
- Geeft nauwkeurige resultaten
- Informatie is beter en sneller beschikbaar