Probleem 8: ‘Recordaantal excellente scholen in
Nederland’
Leerdoelen:
- In hoeverre mag de overheid invloed hebben op het onderwijs?
- In hoeverre is de overheid gekwalificeerd om de kwaliteit van onderwijs te bepalen?
- Hoe wordt de kwaliteit van onderwijs bepaald?
In hoeverre mag de overheid invloed hebben op het onderwijs?
16de – 18de eeuw: overheid bemoeide zich met niets in het onderwijs.
Vanaf 19de eeuw: nationaal onderwijsbeleid. Deze gedetailleerde bemoeienis werd rond 1806
teruggedraaid bleef tot stand tot de Tweede Wereldoorlog. Daarna ging de overheid zich opnieuw
bemoeien fase van constructieve onderwijspolitiek.
Einde 20e eeuw: sturing op afstand, meer autonomie van scholen, overheid bepaalt alleen kerntaken.
Er is nog steeds een spanning tussen vergroten van autonomie en landelijk toetsingskader van
Inspectie van Onderwijs.
Volgens De Vijlder is er sprake van ‘erosie’; overheden verliezen het zeggenschap. Oorzaken zijn
volgens hem individualisering (maakt sturing moeilijk vanuit een uniform perspectief) en globalisering
(standaarden gaan over de grens). Hiervoor is weinig bewijs.
De verschuiving in bemoeienis van overheid met onderwijs (intern en extern) heeft te maken met:
- Ideologie (extern): de rol die de staat speelt in maatschappelijke leven. Voorbeeld: nationaal
onderwijsbeleid kwam op omdat er gestreefd werd naar nationale identiteit
(maatschappelijk). Overheidsbemoeienis is het grootst in landen met communistisch regime
en zwakst in landen met liberale besturingstraditie;
- Economisch (extern): wanneer het economisch slechter gaat met een land, verschuift de
bemoeienis van de overheid naar onderwijsinstellingen zelf;
- Druk op de overheid (extern): vanuit de maatschappij door werkgevers, werknemers,
pressiegroepen en emancipatiebewegingen.
- Vanuit onderwijsbestel (intern): bemoeienis kan van belang zijn bij creatie van nieuwe
functies en taken. Personen en instanties met veranderende belangen.
Beperkingen van de staatsbemoeienis:
Mate van bemoeienis is juridisch begrens. De speelruimte is grondwettelijk vastgelegd, vervolgens in
wetten, algemene maatregelen en ministeriële regelingen.
De rijksoverheid mag zich niet bemoeien met keuze van leermiddelen en benoeming van
leerkrachten op bijzondere scholen. De vrijheid van onderwijs is in Nederland beschermt.
De wetgever heeft de bevoegdheid om regels in de Grondwet te interpreteren daardoor kan het
grondwettelijk kader in beweging raken, zonder dat de regels veranderen.
Wanneer scholen binnen het kader van de wet blijven, mogen ze zelf de pedagogische functie
invullen (Christelijke school, Jenaplan, Montessori, etc.).
Blz. 69 regels grondwet doorlezen en begrijpen.
Aard van de bemoeienis:
Varieert naar tijd en plaats.
Belangrijkste: bekostiging van initiële onderwijs, bewaking van minimale kwaliteit, garanderen
toegankelijkheid.
Nederland’
Leerdoelen:
- In hoeverre mag de overheid invloed hebben op het onderwijs?
- In hoeverre is de overheid gekwalificeerd om de kwaliteit van onderwijs te bepalen?
- Hoe wordt de kwaliteit van onderwijs bepaald?
In hoeverre mag de overheid invloed hebben op het onderwijs?
16de – 18de eeuw: overheid bemoeide zich met niets in het onderwijs.
Vanaf 19de eeuw: nationaal onderwijsbeleid. Deze gedetailleerde bemoeienis werd rond 1806
teruggedraaid bleef tot stand tot de Tweede Wereldoorlog. Daarna ging de overheid zich opnieuw
bemoeien fase van constructieve onderwijspolitiek.
Einde 20e eeuw: sturing op afstand, meer autonomie van scholen, overheid bepaalt alleen kerntaken.
Er is nog steeds een spanning tussen vergroten van autonomie en landelijk toetsingskader van
Inspectie van Onderwijs.
Volgens De Vijlder is er sprake van ‘erosie’; overheden verliezen het zeggenschap. Oorzaken zijn
volgens hem individualisering (maakt sturing moeilijk vanuit een uniform perspectief) en globalisering
(standaarden gaan over de grens). Hiervoor is weinig bewijs.
De verschuiving in bemoeienis van overheid met onderwijs (intern en extern) heeft te maken met:
- Ideologie (extern): de rol die de staat speelt in maatschappelijke leven. Voorbeeld: nationaal
onderwijsbeleid kwam op omdat er gestreefd werd naar nationale identiteit
(maatschappelijk). Overheidsbemoeienis is het grootst in landen met communistisch regime
en zwakst in landen met liberale besturingstraditie;
- Economisch (extern): wanneer het economisch slechter gaat met een land, verschuift de
bemoeienis van de overheid naar onderwijsinstellingen zelf;
- Druk op de overheid (extern): vanuit de maatschappij door werkgevers, werknemers,
pressiegroepen en emancipatiebewegingen.
- Vanuit onderwijsbestel (intern): bemoeienis kan van belang zijn bij creatie van nieuwe
functies en taken. Personen en instanties met veranderende belangen.
Beperkingen van de staatsbemoeienis:
Mate van bemoeienis is juridisch begrens. De speelruimte is grondwettelijk vastgelegd, vervolgens in
wetten, algemene maatregelen en ministeriële regelingen.
De rijksoverheid mag zich niet bemoeien met keuze van leermiddelen en benoeming van
leerkrachten op bijzondere scholen. De vrijheid van onderwijs is in Nederland beschermt.
De wetgever heeft de bevoegdheid om regels in de Grondwet te interpreteren daardoor kan het
grondwettelijk kader in beweging raken, zonder dat de regels veranderen.
Wanneer scholen binnen het kader van de wet blijven, mogen ze zelf de pedagogische functie
invullen (Christelijke school, Jenaplan, Montessori, etc.).
Blz. 69 regels grondwet doorlezen en begrijpen.
Aard van de bemoeienis:
Varieert naar tijd en plaats.
Belangrijkste: bekostiging van initiële onderwijs, bewaking van minimale kwaliteit, garanderen
toegankelijkheid.