Glucosegrenzen: 4-7
Regelkring glucose
Bijnierschors: cortisol --> gluconeogenese: uit eiwitten wordt suiker/glucose gemaakt. Komt vrij
bij stress, om glucose beschikbaar te maken om goed op stresssituatie te reageren.
DM1: geen enkele insulineproductie meer; auto-immuunziekte (jonge leeftijd). 3 P’s: polydipsie,
polyurie en polyfagie.
DM2: nog wel insuline productie maar het reageert te langzaam (*na maaltijd komt het langzaam
op gang dus lang hele hoge spiegel) en cellen zijn minder gevoelig voor insuline; ouderen.
Symptomen van hoge glucose spiegel: hangerig, moe, lamlendig, dorst, vaak plassen, droge
tong. Dit komt door Gevolgen van hyperglycaemie:
1. Tekort insuline verminderde opname glucose in cellen
2. Hoge glucose spiegel zorgt voor osmotische diurese: als glucose boven drempelwaarde 10
komt blijft in urine zitten (te weinig transport middelen om het terug te resorberen naar bloed).
3. Hierdoor dehydratie (meer drinken heeft weinig zin; RR en CO zakken —>)
4. Verhoging van adrenaline en cortisol (geeft hoge glucose spiegel en hoge hartfrequentie).
5. Vetten als brandstof: lipolyse en ketogenesis --> acidose
Alle cellen kunnen leven op vetten, behalve je hersenen.
Dehydratie door:
• Osmotische diurese
Glucose
Ketonen
• Verminderde intake agv maagdilatatie, braken
Diarree
Hyperventilatie
Koorts
Diabetische Ketoacidose:
• Mild: pH 7,25-7,30
• Ernstig pH 7,00-7,25
• Zeer ernstig pH < 7,0
,Symtpomen:
• Dehydratie: osmotische diurese + ...
Tachycardie
Dorst (ADH)
Bleke koude huid
Lage RR, duizelig
• Acidose: ketonen en verminderde orgaanperfusie
Kussmaul
Hyperkaliemie
Verminderd bewustzijn
Verminderde werking organen
PH < 7,20 : verminderde werking hart en stoornis bewustzijn en
microcirculatie
Behandeling:
• Onderdrukken van de ketonen produktie
• Vocht tekort aanvullen
• Langzame daling serumosmolariteit: 1 mosm/l per uur
Dit kan HERSENOEDEEM voorkomen (bij te snel/veel toediening van
vocht; cellen blazen op):
• kaliumsuppletie (moet altijd bij insulinetherapie anders krijg je
hyperkaliemie -> hartritmestoornissen).
Waarom ben je zuur:
H2CO3 --> CO2 + H2O
H2CO3 --> H+ + HCO3-
nieren
H+ + HCO3 --> H2CO3 --> CO2 + H2O
Hyperkaliemie bij acidose:
• Veranderde verdeling van het kalium
• Bij veel H+ --> uitwisseling Kalium in de cel
• Bij ieder pH daling van 0,1 stijgt het kalium 0,2-1,7 mmol/l
• Insuline zorgt voor dat Kalium in de cel gaat
•20 E insuline zorgt voor daling van 1,0 mmol/l Kalium in 2 uur
Hypoglycaemie:
• Niet bij mensen zonder DM I en II behalve bij leverziekten (bij door alcohol) en anorexia patienten
(BMI = 14; extreem onder gewicht).
, • Dysbalans tussen gespoten insuline en intake van glc/verbruik glc. Ze hebben dan te
veel insuline gespoten of te weinig gegeten. (Bij kleine kinderen moet je pas na de
maaltijd spuiten!).
• Symptomen (door stressreactie: adrenaline/glucagon):
• Behandeling:
Infuusvloeistof:
Infuus geven als onderhouds infuus, vulling of rescue behandeling.
Natrium Chloor lactaat osmolariteit Oncotische
druk (COD)
Glucose 5% 0 0 0 0 (hypo) 0
Gluc 2,5%/ 77 77 0 154 (hypo) 0
NaCl 0,45%
NaCl 0,9% 154 154 0 308 (iso) 0
Ringer(lactaat 131 111 29 291 (iso) 0
)
Voluven 10% 154 154 0 308 (iso) 70-80
Voluven: infuusvloeistof waar behalve elektrolyten (NaCl) ook eiwitdeeltjes zitten. Naast isotone
osm heeft hij ook nog osmotische waarde (70-80), dus trekt vocht aan. Sterkere werking dan
albumine (30-40).
Oncotische druk: colloid osmotische druk (door albumine)
Normale osmolariteit: ong 280-300.
Osmolaritieit = 2x Na + Glucose + Ureum + Lactaat.
Vochtverdeling over compartimenten: intracellulair en extracellulair (interstitieel in weefsels of in je
plasma). Doorgankelijkheid:
Als je dan 1L zout geeft (NaCl 0.9%) dan komt dat niet alleen maar in je plasma, dit gaat zich
verdelen over de compartimenten. Het gaat niet je cel in want heeft ong gelijke osmolariteit als in
cel. Verdeling van die liter vocht:
Regelkring glucose
Bijnierschors: cortisol --> gluconeogenese: uit eiwitten wordt suiker/glucose gemaakt. Komt vrij
bij stress, om glucose beschikbaar te maken om goed op stresssituatie te reageren.
DM1: geen enkele insulineproductie meer; auto-immuunziekte (jonge leeftijd). 3 P’s: polydipsie,
polyurie en polyfagie.
DM2: nog wel insuline productie maar het reageert te langzaam (*na maaltijd komt het langzaam
op gang dus lang hele hoge spiegel) en cellen zijn minder gevoelig voor insuline; ouderen.
Symptomen van hoge glucose spiegel: hangerig, moe, lamlendig, dorst, vaak plassen, droge
tong. Dit komt door Gevolgen van hyperglycaemie:
1. Tekort insuline verminderde opname glucose in cellen
2. Hoge glucose spiegel zorgt voor osmotische diurese: als glucose boven drempelwaarde 10
komt blijft in urine zitten (te weinig transport middelen om het terug te resorberen naar bloed).
3. Hierdoor dehydratie (meer drinken heeft weinig zin; RR en CO zakken —>)
4. Verhoging van adrenaline en cortisol (geeft hoge glucose spiegel en hoge hartfrequentie).
5. Vetten als brandstof: lipolyse en ketogenesis --> acidose
Alle cellen kunnen leven op vetten, behalve je hersenen.
Dehydratie door:
• Osmotische diurese
Glucose
Ketonen
• Verminderde intake agv maagdilatatie, braken
Diarree
Hyperventilatie
Koorts
Diabetische Ketoacidose:
• Mild: pH 7,25-7,30
• Ernstig pH 7,00-7,25
• Zeer ernstig pH < 7,0
,Symtpomen:
• Dehydratie: osmotische diurese + ...
Tachycardie
Dorst (ADH)
Bleke koude huid
Lage RR, duizelig
• Acidose: ketonen en verminderde orgaanperfusie
Kussmaul
Hyperkaliemie
Verminderd bewustzijn
Verminderde werking organen
PH < 7,20 : verminderde werking hart en stoornis bewustzijn en
microcirculatie
Behandeling:
• Onderdrukken van de ketonen produktie
• Vocht tekort aanvullen
• Langzame daling serumosmolariteit: 1 mosm/l per uur
Dit kan HERSENOEDEEM voorkomen (bij te snel/veel toediening van
vocht; cellen blazen op):
• kaliumsuppletie (moet altijd bij insulinetherapie anders krijg je
hyperkaliemie -> hartritmestoornissen).
Waarom ben je zuur:
H2CO3 --> CO2 + H2O
H2CO3 --> H+ + HCO3-
nieren
H+ + HCO3 --> H2CO3 --> CO2 + H2O
Hyperkaliemie bij acidose:
• Veranderde verdeling van het kalium
• Bij veel H+ --> uitwisseling Kalium in de cel
• Bij ieder pH daling van 0,1 stijgt het kalium 0,2-1,7 mmol/l
• Insuline zorgt voor dat Kalium in de cel gaat
•20 E insuline zorgt voor daling van 1,0 mmol/l Kalium in 2 uur
Hypoglycaemie:
• Niet bij mensen zonder DM I en II behalve bij leverziekten (bij door alcohol) en anorexia patienten
(BMI = 14; extreem onder gewicht).
, • Dysbalans tussen gespoten insuline en intake van glc/verbruik glc. Ze hebben dan te
veel insuline gespoten of te weinig gegeten. (Bij kleine kinderen moet je pas na de
maaltijd spuiten!).
• Symptomen (door stressreactie: adrenaline/glucagon):
• Behandeling:
Infuusvloeistof:
Infuus geven als onderhouds infuus, vulling of rescue behandeling.
Natrium Chloor lactaat osmolariteit Oncotische
druk (COD)
Glucose 5% 0 0 0 0 (hypo) 0
Gluc 2,5%/ 77 77 0 154 (hypo) 0
NaCl 0,45%
NaCl 0,9% 154 154 0 308 (iso) 0
Ringer(lactaat 131 111 29 291 (iso) 0
)
Voluven 10% 154 154 0 308 (iso) 70-80
Voluven: infuusvloeistof waar behalve elektrolyten (NaCl) ook eiwitdeeltjes zitten. Naast isotone
osm heeft hij ook nog osmotische waarde (70-80), dus trekt vocht aan. Sterkere werking dan
albumine (30-40).
Oncotische druk: colloid osmotische druk (door albumine)
Normale osmolariteit: ong 280-300.
Osmolaritieit = 2x Na + Glucose + Ureum + Lactaat.
Vochtverdeling over compartimenten: intracellulair en extracellulair (interstitieel in weefsels of in je
plasma). Doorgankelijkheid:
Als je dan 1L zout geeft (NaCl 0.9%) dan komt dat niet alleen maar in je plasma, dit gaat zich
verdelen over de compartimenten. Het gaat niet je cel in want heeft ong gelijke osmolariteit als in
cel. Verdeling van die liter vocht:
