Samenvatting
‘Groei en
ontwikkeling’
Daan Beers
Q5 - MGZ
,Inhoudsopgave
Intra-uteriene groei 3
Placentaire ontwikkeling 3
Placentaire fysiologie 4
Uitwisselingsorgaan 4
Bescherming tegen infectie en afstoting 4
Productieorgaan 4
Foetale ontwikkeling 5
Foetale fysiologie 5
Het cardiovasculaire systeem 5
Het centrale zenuwstelsel 6
Het pulmonale systeem 7
De tractus digestivus 7
Het urinaire stelsel 8
Het foetale endocriene systeem 8
Het foetale afweersysteem 8
Uteriene ontwikkeling 9
Circulatie moeder 9
Respiratie & ademhaling moeder 11
Spijsvertering moeder 11
Nierfunctie moeder 13
Intrauterine growth restriction 13
Asymmetrische IUGR 14
Symmetrische IUGR 14
Small for gestational age 14
Large for gestational age 14
Descriptieve- en prescriptieve groeicurven 15
Extra-uteriene groei 16
GH & IGF-1 16
IGF-1 in de eerste levensjaren 16
Pathofysiologie IGF-1 17
Groei 17
Groeicurven beoordelen 17
Puberteit 19
Tannerstadia 19
Testiculaire ontwikkeling 20
Testosteron 20
Voeding 21
Intra-uteriene voeding 21
Postnatale voeding 21
Differentiaaldiagnosen ondervoeding Fout! Bladwijzer niet gedefinieerd.
Barker-hypothese 22
Thrifty phenotype theory 22
Fetal insulin hypothesis 22
Epigenetisch fenomeen 22
Catch-up growth 23
Volgende generatie 23
2
, Intra-uteriene groei
Placentaire ontwikkeling
De ontwikkeling van de placenta begint wanneer de blastula zich in
het endometrium van de placenta gaat nestelen (ong. 6 dagen na
bevruchting). De trofoblastcellen van de blastula gaan zich
differentiëren tot een interne cytotrofoblast en een externa
syncytiotrofoblast. De syncytiotrofoblast geeft voortdurend
signalen af die zorgen voor initiatie en coördinatie van de
moederlijke aanpassingen. Dit kan al na 2-3 na innesteling
geconstateerd worden, door een meetbare concentratie hCG in
het perifere bloed.
Wanneer de cytotrofoblast zich prolifereert komen er
nieuwgevormde cellen in de syncytiotrofoblast, die daar hun
celmembranen verliezen. Hierdoor ontstaat en snelgroeiende
multinucleaire massa. De cytotrofoblast geeft proteolytische
enzymen af. De syncytiotrofoblast zendt vingervormige projecties
uit, waardoor de blastula zich in het endometrium kan groeien.
In de syncytiotrofoblast gaan zich lacunae vormen, die door de
groei van het syncytiotrofoblast aan bloedvaten komen te liggen en
zich vullen met bloed. De lacunae diffusere met elkaar, waardoor
het eerste circulatiestelsel van de placenta ontstaat.
Aan het eind van de tweede week gaan er delen van het
cytotrofoblast uitgroeien in het syncytiotrofoblast. Deze
uitroeiingen worden primaire chorionische villi genoemd. Aan het
begin van de derde week groeit extraembryotisch mesoderm de
villi in, wat een kern van losmazig bindweefsel vormt (secundaire
chorionische villi). Aan het eind van de derde week hebben
embryotische bloedvaten een extraembryotische mesoderm gevormd in de secundaire
chorionische villi, waardoor deze zich ontwikkelen tot tertiaire chorionische villi. Door deze
villi gaat de bloedvoorziening van het embryo lopen. In de lacunae vindt uitwisseling van
stoffen plaats. Er is dus geen direct bloedcontact tussen moeder en kind.
Cytotrofoblastcellen van de tertiaire
chorionische villi groeien tot aan het
endometrium, waardoor er een
cytotrofoblast-schild ontstaat. De
anchoring villus verbinden de tertiaire villi
met de ducidua basalis. In de ruimte die
rond de anchoring villus ligt de intervillaire
ruimte, waarin het o.a. het bloed van de
moeder circuleert. De villi nemen vanuit
deze ruimte stoffen op, waardoor er geen
letterlijk bloedcontact is.
3
‘Groei en
ontwikkeling’
Daan Beers
Q5 - MGZ
,Inhoudsopgave
Intra-uteriene groei 3
Placentaire ontwikkeling 3
Placentaire fysiologie 4
Uitwisselingsorgaan 4
Bescherming tegen infectie en afstoting 4
Productieorgaan 4
Foetale ontwikkeling 5
Foetale fysiologie 5
Het cardiovasculaire systeem 5
Het centrale zenuwstelsel 6
Het pulmonale systeem 7
De tractus digestivus 7
Het urinaire stelsel 8
Het foetale endocriene systeem 8
Het foetale afweersysteem 8
Uteriene ontwikkeling 9
Circulatie moeder 9
Respiratie & ademhaling moeder 11
Spijsvertering moeder 11
Nierfunctie moeder 13
Intrauterine growth restriction 13
Asymmetrische IUGR 14
Symmetrische IUGR 14
Small for gestational age 14
Large for gestational age 14
Descriptieve- en prescriptieve groeicurven 15
Extra-uteriene groei 16
GH & IGF-1 16
IGF-1 in de eerste levensjaren 16
Pathofysiologie IGF-1 17
Groei 17
Groeicurven beoordelen 17
Puberteit 19
Tannerstadia 19
Testiculaire ontwikkeling 20
Testosteron 20
Voeding 21
Intra-uteriene voeding 21
Postnatale voeding 21
Differentiaaldiagnosen ondervoeding Fout! Bladwijzer niet gedefinieerd.
Barker-hypothese 22
Thrifty phenotype theory 22
Fetal insulin hypothesis 22
Epigenetisch fenomeen 22
Catch-up growth 23
Volgende generatie 23
2
, Intra-uteriene groei
Placentaire ontwikkeling
De ontwikkeling van de placenta begint wanneer de blastula zich in
het endometrium van de placenta gaat nestelen (ong. 6 dagen na
bevruchting). De trofoblastcellen van de blastula gaan zich
differentiëren tot een interne cytotrofoblast en een externa
syncytiotrofoblast. De syncytiotrofoblast geeft voortdurend
signalen af die zorgen voor initiatie en coördinatie van de
moederlijke aanpassingen. Dit kan al na 2-3 na innesteling
geconstateerd worden, door een meetbare concentratie hCG in
het perifere bloed.
Wanneer de cytotrofoblast zich prolifereert komen er
nieuwgevormde cellen in de syncytiotrofoblast, die daar hun
celmembranen verliezen. Hierdoor ontstaat en snelgroeiende
multinucleaire massa. De cytotrofoblast geeft proteolytische
enzymen af. De syncytiotrofoblast zendt vingervormige projecties
uit, waardoor de blastula zich in het endometrium kan groeien.
In de syncytiotrofoblast gaan zich lacunae vormen, die door de
groei van het syncytiotrofoblast aan bloedvaten komen te liggen en
zich vullen met bloed. De lacunae diffusere met elkaar, waardoor
het eerste circulatiestelsel van de placenta ontstaat.
Aan het eind van de tweede week gaan er delen van het
cytotrofoblast uitgroeien in het syncytiotrofoblast. Deze
uitroeiingen worden primaire chorionische villi genoemd. Aan het
begin van de derde week groeit extraembryotisch mesoderm de
villi in, wat een kern van losmazig bindweefsel vormt (secundaire
chorionische villi). Aan het eind van de derde week hebben
embryotische bloedvaten een extraembryotische mesoderm gevormd in de secundaire
chorionische villi, waardoor deze zich ontwikkelen tot tertiaire chorionische villi. Door deze
villi gaat de bloedvoorziening van het embryo lopen. In de lacunae vindt uitwisseling van
stoffen plaats. Er is dus geen direct bloedcontact tussen moeder en kind.
Cytotrofoblastcellen van de tertiaire
chorionische villi groeien tot aan het
endometrium, waardoor er een
cytotrofoblast-schild ontstaat. De
anchoring villus verbinden de tertiaire villi
met de ducidua basalis. In de ruimte die
rond de anchoring villus ligt de intervillaire
ruimte, waarin het o.a. het bloed van de
moeder circuleert. De villi nemen vanuit
deze ruimte stoffen op, waardoor er geen
letterlijk bloedcontact is.
3
