Jan van der Ploeg
Inhoudsopgave
Hoofdstuk 1 Wat is Probleemgedrag?.......................................................................................................................2
Hoofdstuk 2 Classificatie van probleemgedrag.....................................................................................................9
Hoofdstuk 3 Modellen en interventies...................................................................................................................13
Hoofdstuk 4 Het gezin...................................................................................................................................................16
H15 het Agressieve kind..............................................................................................................................................20
,Hoofdstuk 1 Wat is Probleemgedrag?
1.1
Wanneer is gedrag probleemgedrag:
- Gedrag dat door opvoeder, leerkrachten of andere personen wordt beschouwd
als strijdig met de door hen als samenleving gehanteerde normen en regels e/ of
als deskundige dit gedrag als problematisch beoordelen.
è Let op! Vooroordelen kunnen heel snel de kop opsteken.
Ouders, leerkrachten en andere opvoeders bepalen vanuit de voor hen geldende normen
wanneer er sprake is van probleemgedrag. Probleemgedrag is dus een subjectief en
normatief begrip. Niet alle opvoeders zullen namelijk dezelfde normen hanteren.
Probleemgedragingen zijn daarom handelingen, waarvan beoordelingen het resultaat zijn
van interpretaties van de betrokkenen.
Probleemgedrag kan klein zijn, maar ook groter en zorgelijk. Dit ligt aan de frequentie van
het gedrag en hoe ermee omgegaan wordt. Dit kan gevolgen hebben voor het kind en ook
voor de ander.
Dat hangt samen met de volgende criteria:
- Frequentie en duur: Naarmate bepaalde ongewenste gedragingen vaker
voorkomen, is er meer reden om van probleemgedrag te spreken.
- Omvang: Beperkt het negatieve gedrag zich tot één situatie of komt het in
meerdere situaties voor.
, - Gevolgen: Consequenties van het gedrag kunnen betrekking hebben op de
omgeving maar ook op de betrokkene zelf. Dit kan ook als gevolg hebben dat het sociaal
functioneren van de jeugdige belemmerd wordt.
Hoe vaker, langer, uitgebreider en schadelijker het gedrag zich voordoet, hoe meer
het gedrag als een zeer ernstig probleem is te beschouwen.
1.2
Normaal gedrag: het gedrag dat door veruit de meeste mensen wordt vertoond.
Het gedrag dat slechts door een klein deel wordt vertoond, is dan te beschouwen als
afwijkend van het normale à abnormaal gedrag.
Minderheidsgedrag is niet per definitie van slechte kwaliteit. Bovendien is er het probleem
dat meerderheidsgedrag veelal gebaseerd is op geldende gewoonten, bepaalde waarden en
sociale afspraken, die van (sub)cultuur tot (sub)cultuur en van tijd tot tijd kunnen verschillen.
Hiermee wordt geïllustreerd dat ‘normaal’ en ‘abnormaal’ een relatief begrippenpaar is en
dat het normaliteitsprincipe niet tot een bevredigende oplossing voert.
1.3
Met de begrippen ‘normaal’ en ‘abnormaal ‘is veelvuldig geprobeerd het probleemgedrag
nader te definiëren.
Men gaat ervanuit dat onaangepast gedrag altijd probleemgedrag is.
Onaangepast gedrag wordt al met al beschouwd als: het onvermogen om dagelijks om te
gaan met de eisen die de omgeving stelt en met de stress die daaruit voortvloeit.
1.4
Wat is gezond gedrag?
Jahoda (1958) heeft onderzoek gedaan bij dakloze en hun welbevindingen. Zij heeft als
eerste een indeling gemaakt over wat gezond gedrag is. Zij heeft de volgende categorieën
aangekaart:
Kenmerken geestelijke gezondheid:
- Positieve houding t.o.v. jezelf
- Zelfontwikkeling (in staat zijn om vanuit een eigen intrinsieke motivatie je
verder te willen ontwikkelen)
- Integratie in samenleving (in staat zijn om je aan te passen in de samenleving
en je daarin te handhaven)
- Autonoom (in staat zijn om zelfstandig dingen te doen)
- Perceptie van de omgeving (hoe je je omgeving waarneemt en interpreteert)
- Omgang met je omgeving (hoe ga je om met je omgeving)