Dierenwelzijn gedrag, ethiek en actuele ontwikkelingen
Ethologie = een leer binnen de biologie de het gedrag van dieren in hun natuurlijke
biotoop onderzoekt.
Welzijn = dat houd in of het dier zich prettig voelt in zijn omgeving
Antropomorfisme = het dier vermenselijken
Dierenwelzijn wordt vaak getoetst aan de hand van de 5 vrijheden van Brambell:
1. Vrij zijn van honger, dorst of onjuiste voeding
2. Vrij zijn van fysiek en thermaal ongerief
3. Vrij zijn van pijn, verwondingen en ziektes
4. Vrij zijn van angst en chronische stress
5. Vrij zijn om natuurlijk gedrag te kunnen vertonen
Welzijn = een toestand van lichamelijke en geestelijke harmonie van een dier met
zichzelf en zijn omgeving. Af te lezen aan de gezondheid van het dier en tonen van
normaal gedrag.
Gedrag = kan omschreven worden als het systeem waarmee dieren uitgerust zijn om
veranderingen in de omgeving te meten en hierop gepast te reageren door zich aan
te passen aan de gewijzigde situatie.
Het is een actie die ontstaat als reactie op een prikkel uit de omgeving.
Waarop is gedrag gebaseerd?
- Erfelijk (instinct) = het dier wordt er mee geboren
- Ervaring (milieu/omgeving) het gedrag wordt aangeleerd
Aangeboren gedrag (erfelijk)
- Zuigreflex
- Vluchtgedrag
- Voortplantingsgedrag
Aangeleerd gedrag (ervaring)
- Opdrachten op commando
- Wennen aan (stress) situaties)
- Stelen, schooien, janken, slopen etc.
Aangeleerd gedrag:
1. Gewenning = niet meer reageren op een prikkel
2. Trail and error = proefondervindelijk leren
3. Inprenting = het dier kan alleen tijdens een bepaalde periode van het leven
iets leren
4. Inzichtelijk leren = gedrag vertonen dat in een andere situatie(s) is geleerd.
5. Imitatie = nadoen
6. Motorisch leren = spierbeheersing
,Stereotiep gedrag = abnormaal gedrag, zonder functie
Wanneer het welzijn van een dier niet in orde is, zal het dier stereotiep gedrag gaan
vertonen. Stereotiep gedrag is verslavend en moeilijk (niet) af te leren.
Ethiek = een tak van de filosofie die zich bezighoud met de kritische bezinning over
het juiste handelen. Kortom: Wat is goed? Wat moet ik doen?
Dierenethiek:
- De morele status van een dier
- Hoe wij ons handelen kunnen en moeten verantwoorden
- Welke grenzen wij stellen aan ons handelen
Intrinsieke waarde van een dier
- De eigen waarde, afgezien van de mogelijke nut voor de mens
- Is opgenomen in de Wet Dier
Vergelijkbaar zenuwstelsel
- Vergelijkbaar pijn = lijden
- Leed voorkomen (morele status)
Respect = het dier heeft bepaalde denkvermogens, zoals zelfbewustzijn en
leervormogen
Integriteit = het dier laten leven in een omgeving waar natuurlijk gedrag mogelijk is.
Wanneer je deze omgeving aanpast, schendt je de integriteit (persoonlijke
eigenschap)
Circulatie en respiratie
Circulatiestelsel bestaat uit 3 componenten:
1. Pomp (hart)
2. Vaten (bloedvaten)
3. Vloeibare transportmiddel (bloed)
Bloedsomloop
Zuurstofarmbloed -> rechterboezem -> rechterkamer -> longslagader -> longen ->
longader -> linkerboezem -> linkerkamer -> aorta -> lichaamsslagader ->
haarvatennet -> aders -> onderste en bovenste holle ader
Kleine bloedsomloop = tussen hart en longen
Grote bloedsomloop = tussen hart en alle andere organen
,Vaten
Slagader (arterie) Ader (vene) Haarvat (capillair)
Slagaders (arterie)
- Zuurstofrijk bloed naar het lichaam
- Vertakkingen naar kleine slagaders (arteriolen)
- Vertakt zich naar organen en weefsel
- Zuurstofarmbloed in de longslagader
- Stevig bloedvat
- Dikke wanden ( 3 lagen)
- Hoge druk
Aders (vene)
- Vormen vanuit de haarvatennet
- Hebben kleppen
- Komen samen tot de bovenste en onderste holle ader
- Monden uit in de rechterboezem
, - Lage bloeddruk
Haarvatennet (capillair)
- Net rondom de organen en weefsel
- Voeden elke cel in het lichaam
- Afvoer giftige stoffen
- Eén enkele cellaag
- 100.000 km lang
Bloeddruk = de druk op de slagader (arterie) veroorzaakt een uitzetting
Systole = kracht van het pompend hart
Diastole = hart in rust
De normale bloeddruk = 120 is systole en 80 is diastole
Ethologie = een leer binnen de biologie de het gedrag van dieren in hun natuurlijke
biotoop onderzoekt.
Welzijn = dat houd in of het dier zich prettig voelt in zijn omgeving
Antropomorfisme = het dier vermenselijken
Dierenwelzijn wordt vaak getoetst aan de hand van de 5 vrijheden van Brambell:
1. Vrij zijn van honger, dorst of onjuiste voeding
2. Vrij zijn van fysiek en thermaal ongerief
3. Vrij zijn van pijn, verwondingen en ziektes
4. Vrij zijn van angst en chronische stress
5. Vrij zijn om natuurlijk gedrag te kunnen vertonen
Welzijn = een toestand van lichamelijke en geestelijke harmonie van een dier met
zichzelf en zijn omgeving. Af te lezen aan de gezondheid van het dier en tonen van
normaal gedrag.
Gedrag = kan omschreven worden als het systeem waarmee dieren uitgerust zijn om
veranderingen in de omgeving te meten en hierop gepast te reageren door zich aan
te passen aan de gewijzigde situatie.
Het is een actie die ontstaat als reactie op een prikkel uit de omgeving.
Waarop is gedrag gebaseerd?
- Erfelijk (instinct) = het dier wordt er mee geboren
- Ervaring (milieu/omgeving) het gedrag wordt aangeleerd
Aangeboren gedrag (erfelijk)
- Zuigreflex
- Vluchtgedrag
- Voortplantingsgedrag
Aangeleerd gedrag (ervaring)
- Opdrachten op commando
- Wennen aan (stress) situaties)
- Stelen, schooien, janken, slopen etc.
Aangeleerd gedrag:
1. Gewenning = niet meer reageren op een prikkel
2. Trail and error = proefondervindelijk leren
3. Inprenting = het dier kan alleen tijdens een bepaalde periode van het leven
iets leren
4. Inzichtelijk leren = gedrag vertonen dat in een andere situatie(s) is geleerd.
5. Imitatie = nadoen
6. Motorisch leren = spierbeheersing
,Stereotiep gedrag = abnormaal gedrag, zonder functie
Wanneer het welzijn van een dier niet in orde is, zal het dier stereotiep gedrag gaan
vertonen. Stereotiep gedrag is verslavend en moeilijk (niet) af te leren.
Ethiek = een tak van de filosofie die zich bezighoud met de kritische bezinning over
het juiste handelen. Kortom: Wat is goed? Wat moet ik doen?
Dierenethiek:
- De morele status van een dier
- Hoe wij ons handelen kunnen en moeten verantwoorden
- Welke grenzen wij stellen aan ons handelen
Intrinsieke waarde van een dier
- De eigen waarde, afgezien van de mogelijke nut voor de mens
- Is opgenomen in de Wet Dier
Vergelijkbaar zenuwstelsel
- Vergelijkbaar pijn = lijden
- Leed voorkomen (morele status)
Respect = het dier heeft bepaalde denkvermogens, zoals zelfbewustzijn en
leervormogen
Integriteit = het dier laten leven in een omgeving waar natuurlijk gedrag mogelijk is.
Wanneer je deze omgeving aanpast, schendt je de integriteit (persoonlijke
eigenschap)
Circulatie en respiratie
Circulatiestelsel bestaat uit 3 componenten:
1. Pomp (hart)
2. Vaten (bloedvaten)
3. Vloeibare transportmiddel (bloed)
Bloedsomloop
Zuurstofarmbloed -> rechterboezem -> rechterkamer -> longslagader -> longen ->
longader -> linkerboezem -> linkerkamer -> aorta -> lichaamsslagader ->
haarvatennet -> aders -> onderste en bovenste holle ader
Kleine bloedsomloop = tussen hart en longen
Grote bloedsomloop = tussen hart en alle andere organen
,Vaten
Slagader (arterie) Ader (vene) Haarvat (capillair)
Slagaders (arterie)
- Zuurstofrijk bloed naar het lichaam
- Vertakkingen naar kleine slagaders (arteriolen)
- Vertakt zich naar organen en weefsel
- Zuurstofarmbloed in de longslagader
- Stevig bloedvat
- Dikke wanden ( 3 lagen)
- Hoge druk
Aders (vene)
- Vormen vanuit de haarvatennet
- Hebben kleppen
- Komen samen tot de bovenste en onderste holle ader
- Monden uit in de rechterboezem
, - Lage bloeddruk
Haarvatennet (capillair)
- Net rondom de organen en weefsel
- Voeden elke cel in het lichaam
- Afvoer giftige stoffen
- Eén enkele cellaag
- 100.000 km lang
Bloeddruk = de druk op de slagader (arterie) veroorzaakt een uitzetting
Systole = kracht van het pompend hart
Diastole = hart in rust
De normale bloeddruk = 120 is systole en 80 is diastole