Hoofdstuk 17 (-ing vorm) ......................................................................................................................... 2
Hoofdstuk 18 (lijdend voorwerp + to-werkwoord) .................................................................................. 2
Hoofdstuk 19 (laten) ................................................................................................................................ 2
Hoofdstuk 20 (meervoud 1) ..................................................................................................................... 2
Hoofdstuk 21 (meervoud 2) ..................................................................................................................... 3
Hoofdstuk 22 (bezitsvorm) ....................................................................................................................... 3
Hoofdstuk 23 (het bijwoord) .................................................................................................................... 4
Hoofdstuk 24 (trappen van vergelijking) ................................................................................................. 4
Hoofdstuk 25 (onbepaald lidwoord a/an)................................................................................................ 4
Hoofdstuk 26 (Bepaald lidwoord: the) ..................................................................................................... 5
Hoofdstuk 27 (persoonlijke en bezittelijke voornaamwoorden) ............................................................. 5
Hoofdstuk 28 (vragende voornaamwoorden) ......................................................................................... 5
Hoofdstuk 29 (betrekkelijke voornaamwoorden) ................................................................................... 5
Hoofdstuk 30 (wederkerende voornaamwoorden) ................................................................................. 5
Hoofdstuk 31 (onbepaalde voornaamwoorden) ..................................................................................... 6
Hoofdstuk 32 (question tags) ................................................................................................................... 6
Hoofdstuk 33 (voorzetsels 1) ................................................................................................................... 6
Hoofdstuk 34 (voorzetsels 2) ................................................................................................................... 6
, Hoofdstuk 17 (-ing vorm)
Je gebruikt de -ing vorm als de zin begint met een werkwoord. Voor het werkkoord kan in het
Nederlands ‘het’ staan.
o Finding a house wat not easy
Na een voorzetsel gebruik je de -ing vorm.
o Thank you for calling
Je gebruikt de -ing vorm na busy, worth en it is no use
o It is no use complaining
Hoofdstuk 18 (lijdend voorwerp + to-werkwoord)
In plaats van ‘dat’ gebruik je in het Engels ‘lijdend voorwerp + to-werkwoord’ na
werkwoorden die wil of toestemming uitdrukken:
o Want, would prefer, would like, allow, permit, expect, order
o I want the proposal to be discussed
Hoofdstuk 19 (laten)
Laten = have, let, make, leave
Laten = have:
o Niet zelf doen maar door iemand anders laten doen
o Ik liet hem de brief vertalen
I had him translate the letter
o We laten onze boeken drukken in HongKong
We have our books printed in Hong Kong.
o I have had it installed
Laten = make:
o Onder dwang iets laten doen
o In deze sweatshop laten ze kinderen 12 uur per dag werken
In this sweatshop they make children work 12 hours a day
o Kan ook betekenen: ervoor zorgen dat, ertoe brengen, veroorzaken
Laten vallen drop
Laten zien show
Achterlaten leave
Laten wachten keep waiting
Uitlaten show out
Laten we let us
Laten weten let know
Hoofdstuk 20 (meervoud 1)
Ook na een klinker een vaste s
Woorden op een sisklank (s, sh, ch, x) krijgen in het meervoud een es.
Na een medeklinker verandert y in ie. Na een klinker blijft de y staan:
o Reply – replies, delay – delays
Afkortingen krijgen een vaste s. De afkortingen worden met hoofdletters geschreven en de
meervoud-s met een kleine letter (DVDs, CDs)
Enkelvoud in combinatie met een koppelteken!
o A 50-euro banknote