Romeinsrechtelijke teksten uitgelegd
Jan Lokin, 2016
Hoofdstuk 1 uitwendige rechtsgeschiedenis
1.1 Welke rol heeft het imperium gespeeld?
Op 21 april 753 voor Chr. is Rome gesticht door Romulus en Remus. Ze waren bannelingen uit het
stadje Alba Longa en stichtten aan de oever van de Tiber een plaats voor verstotelingen en
vluchtelingen. Nadat de grenzen van de nieuwe stad bepaald waren, ontstond de vraag wie de
koning (rex) over de nieuwe stad zou worden en wie daarbij het imperium (de absolute macht) over
de stedelingen zou krijgen. Ze maakten gebruik van een vogelschouw. Remus kreeg zes gieren te
zien, maar Romulus kreeg daarna twaalf gieren te zien. De broers belandden in een strijd, waarbij
Remus werd vermoord. Romulus werd dus koning van het imperium en de stad kreeg zijn naam. Hij
ontleende zijn macht aan de toestemming van de goden. Ten teken hiervan liet de koning zich
begeleiden door een soort lijfwachten(lictoren), gewapend met roedenbundels (fasces).
Het imperium maakte gebruik van de wetgevende, uitvoerende en rechterlijke macht. Op grond van
zijn imperium had de koning de bevoegdheid om de wetten uit te vaardigen. Dit noemt men een
edict (edictum). Er stond naast de koning nog een wetgevende instantie: comitia. Iedere Romeinse
burger nam hier deel aan, een volksvergadering. Deze werd voorgezeten door de koning. Een
besluit dat hier werd genomen had ook kracht van wet en noemde men een lex. Hierdoor ontstond
een situatie waarbij twee soorten wet naast elkaar stonden. Degene die krachtens imperium waren
opgelegd en wetten die door ‘democratische’ besluitvorming waren ontstaan.
De bevolking van de nieuwe stad was verdeeld in families. Aan het hoofd van elke familie stond
een pater familias. De afstammelingen van deze patres noemde men patriciërs. Uit de patres werd
een raad van ouden opgesteld door Romulus, genoemd de senes (senaat). De besluiten die zij namen
waren bestemd om de koning advies te geven en hadden dus geen kracht van wet. Ze werden
senatusconsulta genoemd.
In 250 jaar heeft Rome 7 koningen gekend. Er komt een einde aan met de verdrijving van de laatste
koning in 509 voor Chr: Tarquinius Superbus. Dit gebeurde naar aanleiding van de verkrachting van
Lucretia door de zoon van Tarquinius Superbus. Door de verdrijving kwam er een einde aan het
koninkrijk Rome. Samen met Publius Valerius werd hij het eerste consul van de nieuwe republiek.
Zo begon in 509 de res publica (republiek) en de vrijheid. Het imperium zou niet meer levenslang
aan één persoon worden toebedeeld, maar jaarlijks aan twee door de volksvergadering gekozen
consuls. Alle rechten van de koningen kwamen hen toe. Er was geen taakverdeling. Beide hadden
ze het volledige imperium: de wetgevende, uitvoerende en rechterlijke macht. Deze regel is de hele
Romeinse geschiedenis van kracht gebleven. Er ontstonden twee staatsrechtelijke problemen. De
eerste is dat wat de ene consul besliste, ongedaan kon worden gemaakt door de andere consul. Dit
noemt men intercessio. Het tweede probleem is dat er twee soorten wetten naast elkaar stonden, de
edicta (krachtens het imperium) en de leges (krachtens de volksvergadering). Deze wetten stonden