STEM ⎯ Science Technology Engineering and Mathematics
HC1
S Science: we doen onderzoek om echte problemen van echte mensen te begrijpen.
Bijvoorbeeld: onderzoek naar eenzaamheid onder jongeren, diagnostisch onderzoek, enz.
T Technology: we lossen de problemen op voor mensen vaak door middel van technologie.
Bijvoorbeeld: VR in de zorg.
E Engineering: we werken samen, ook met mensen uit technische hoeken.
Bijvoorbeeld: we kunnen helpen bij het vormgeven van de inhoud van serious games.
M Mathematics: we maken gebruik van data om nieuwe inzichten op te doen.
Bijvoorbeeld: we kunnen data van Twitter gebruiken om te onderzoeken hoe mensen over
de avondklok denken.
Computational thinking: een gestructureerde aanpak om een probleem aan te pakken. Het
is een probleem oplossende strategie door problemen te ontrafelen en oplossingen te
formuleren zodat je een computer, of mens, de opdracht kunt geven het probleem effectief
op te lossen. Het is gestructureerd omdat je een aantal stappen doorloopt om het probleem
te op te lossen. De uitwerking moet concreet genoeg zijn dat een mens het kan uitvoeren en
dat die het kan vertalen zodat een computer het kan uitvoeren.
Adaptieve vragenlijst: het aanbod van vragen is afhankelijk van de antwoorden die
gegeven worden.
6 hoofdstukken en 2 artikelen leren voor de toets.
Stappen computational thinking:
1. Probleem opdelen in beheersbare brokken (decomposition)
2. Patroonherkenning (pattern recognition)
3. Filteren: wat is essententieel en wat is overbodig (abstraction)
4. Stapsgewijs beschrijven hoe de oplossing werkt (algorithm)
HC2
De eerste computers waren eigenlijk maar rekenhulpjes.
o Abacus (1300)
Telraam (geheugensteun)
Elk kraaltje onder de bar heeft een waarde van 1. Boven de bar hebben ze een waarde
van 5.
555616
,o Napier’s bones (1617)
Eerste computers waren rekenhulpjes, later werden ze rekenmachines.
De rekenmachines rekenen zelf.
o Blaise Pascal (1643)
o Leibniz’s Calculator (1674)
In de volgende stap van de geschiedenis van de computers werden de rekenmachines
programmeerbaar. In plaats van enkel doen waarvoor ze gebouwd waren, kon je zelf
instructies schrijven die de machine nieuwe functionaliteit gaf: de eerste software.
De eerste software:
o Jacquard loom (1805)
Weefgetouw die kleding kon maken.
Ponskaart is instructieboek (punched card)
De ponskaart is de oudste software die er bestaat het wordt ook gebruikt voor
draaiorgels.
o Analytical Engine (1843)
Calculator software die ook met ponskaart werkt.
Het was een complexe machine die vroeger nog niet gebouwd werd omdat hij te
complex was maar later werd hij aan de hand van een blauwdruk gemaakt.
Wat is een echte computer?
o Het moet elektronisch en niet enkel mechanisch zijn
o Het moet digitaal zijn en niet analoog
o Het moet het ‘stored program concept’ (opgeslagen programma concept) gebruiken
Elektronische producten werken met schakelaars die je kan bedienen. Een elektronisch
product gebruikt elektriciteit om het te kunnen gebruiken en een elektrisch product gebruikt
stroom om het om te zetten in iets anders.
Digitaal: beperkte waarden tot een paar keuzes (digitaal horloge die uur, minuut en dag
aangeeft)
Analoog: oneindige waarden (continuous, kan alle waarden laten zien dus ook
milliseconden)
, Een computer rekent met een 0 en een 1.
1 (on)
0 (off)
Discreet: binair (tweetallig)
Elke moderne computer moet op zijn minst hebben:
1. Input device (muis of toetsenbord, hiermee communiceer je met het apparaat).
2. Output device (functie om iets te laten zien, het scherm).
3. Memory (geheugen om programma’s op te slaan).
4. Processor (voert de programma’s uit).
De processor voert instructies uit en het programma bestaat uit een lijst instructies.
Instructies ook wel programma.
Stored program concept:
1. Disc invoeren
2. Disc draait
3. Spel wordt geladen
4. Spel start
Code wordt opgeslagen in secondary storage.
De code wordt geladen in de main memory
Processor kan instructies uitvoeren vanuit het main memory om spel te kunnen spelen.
HC3
Decompositie: het opdelen van het probleem of oplossing in elementen.
De relevantie van logisch redenen voor computational thinking is dat het nodig is voor alle
vijf stappen van computational thinking.
Voorbeeld pattern recognition: de onderzoekers ontdekten dat de jongeren die zich
eenzaam voelen niet minder communiceren via sociale media dan niet-eenzame jongeren.
Door toenemend gebruik van technologie en toenemende mogelijkheden met technologie,
verzamelen we steeds meer gegevens over menselijk gedrag, attitudes en eigenschappen.
Data in de psychologie zijn bijvoorbeeld observaties, vragenlijsten en online data zoals social
media. Onze telefoon slaat data over ons op zoals onze schermtijd en hoeveel we ons
verplaatsen (gps). Deze data zouden gebruikt kunnen worden om depressie te detecteren.
Informatie is kennis of feiten uit de echte wereld (gesprek).
HC1
S Science: we doen onderzoek om echte problemen van echte mensen te begrijpen.
Bijvoorbeeld: onderzoek naar eenzaamheid onder jongeren, diagnostisch onderzoek, enz.
T Technology: we lossen de problemen op voor mensen vaak door middel van technologie.
Bijvoorbeeld: VR in de zorg.
E Engineering: we werken samen, ook met mensen uit technische hoeken.
Bijvoorbeeld: we kunnen helpen bij het vormgeven van de inhoud van serious games.
M Mathematics: we maken gebruik van data om nieuwe inzichten op te doen.
Bijvoorbeeld: we kunnen data van Twitter gebruiken om te onderzoeken hoe mensen over
de avondklok denken.
Computational thinking: een gestructureerde aanpak om een probleem aan te pakken. Het
is een probleem oplossende strategie door problemen te ontrafelen en oplossingen te
formuleren zodat je een computer, of mens, de opdracht kunt geven het probleem effectief
op te lossen. Het is gestructureerd omdat je een aantal stappen doorloopt om het probleem
te op te lossen. De uitwerking moet concreet genoeg zijn dat een mens het kan uitvoeren en
dat die het kan vertalen zodat een computer het kan uitvoeren.
Adaptieve vragenlijst: het aanbod van vragen is afhankelijk van de antwoorden die
gegeven worden.
6 hoofdstukken en 2 artikelen leren voor de toets.
Stappen computational thinking:
1. Probleem opdelen in beheersbare brokken (decomposition)
2. Patroonherkenning (pattern recognition)
3. Filteren: wat is essententieel en wat is overbodig (abstraction)
4. Stapsgewijs beschrijven hoe de oplossing werkt (algorithm)
HC2
De eerste computers waren eigenlijk maar rekenhulpjes.
o Abacus (1300)
Telraam (geheugensteun)
Elk kraaltje onder de bar heeft een waarde van 1. Boven de bar hebben ze een waarde
van 5.
555616
,o Napier’s bones (1617)
Eerste computers waren rekenhulpjes, later werden ze rekenmachines.
De rekenmachines rekenen zelf.
o Blaise Pascal (1643)
o Leibniz’s Calculator (1674)
In de volgende stap van de geschiedenis van de computers werden de rekenmachines
programmeerbaar. In plaats van enkel doen waarvoor ze gebouwd waren, kon je zelf
instructies schrijven die de machine nieuwe functionaliteit gaf: de eerste software.
De eerste software:
o Jacquard loom (1805)
Weefgetouw die kleding kon maken.
Ponskaart is instructieboek (punched card)
De ponskaart is de oudste software die er bestaat het wordt ook gebruikt voor
draaiorgels.
o Analytical Engine (1843)
Calculator software die ook met ponskaart werkt.
Het was een complexe machine die vroeger nog niet gebouwd werd omdat hij te
complex was maar later werd hij aan de hand van een blauwdruk gemaakt.
Wat is een echte computer?
o Het moet elektronisch en niet enkel mechanisch zijn
o Het moet digitaal zijn en niet analoog
o Het moet het ‘stored program concept’ (opgeslagen programma concept) gebruiken
Elektronische producten werken met schakelaars die je kan bedienen. Een elektronisch
product gebruikt elektriciteit om het te kunnen gebruiken en een elektrisch product gebruikt
stroom om het om te zetten in iets anders.
Digitaal: beperkte waarden tot een paar keuzes (digitaal horloge die uur, minuut en dag
aangeeft)
Analoog: oneindige waarden (continuous, kan alle waarden laten zien dus ook
milliseconden)
, Een computer rekent met een 0 en een 1.
1 (on)
0 (off)
Discreet: binair (tweetallig)
Elke moderne computer moet op zijn minst hebben:
1. Input device (muis of toetsenbord, hiermee communiceer je met het apparaat).
2. Output device (functie om iets te laten zien, het scherm).
3. Memory (geheugen om programma’s op te slaan).
4. Processor (voert de programma’s uit).
De processor voert instructies uit en het programma bestaat uit een lijst instructies.
Instructies ook wel programma.
Stored program concept:
1. Disc invoeren
2. Disc draait
3. Spel wordt geladen
4. Spel start
Code wordt opgeslagen in secondary storage.
De code wordt geladen in de main memory
Processor kan instructies uitvoeren vanuit het main memory om spel te kunnen spelen.
HC3
Decompositie: het opdelen van het probleem of oplossing in elementen.
De relevantie van logisch redenen voor computational thinking is dat het nodig is voor alle
vijf stappen van computational thinking.
Voorbeeld pattern recognition: de onderzoekers ontdekten dat de jongeren die zich
eenzaam voelen niet minder communiceren via sociale media dan niet-eenzame jongeren.
Door toenemend gebruik van technologie en toenemende mogelijkheden met technologie,
verzamelen we steeds meer gegevens over menselijk gedrag, attitudes en eigenschappen.
Data in de psychologie zijn bijvoorbeeld observaties, vragenlijsten en online data zoals social
media. Onze telefoon slaat data over ons op zoals onze schermtijd en hoeveel we ons
verplaatsen (gps). Deze data zouden gebruikt kunnen worden om depressie te detecteren.
Informatie is kennis of feiten uit de echte wereld (gesprek).
