ACUTE STRESSRESPONS CHRONISCHE STRESSRESPONS
1. Catecholamines/noradrenaline (=snelle ↑ cortisol → T-cellen ongevoelig → T-
reactie) → activatie van cellen niet meer onderdrukt → cytokines ↑
immuunsysteem (vechten tegen →
schade) → cytokines ↑ pro-inflammatoir effect (meer
2. Cortisol (=langzamer) → remmen van ontstekingen)
immuunsysteem (om binnen perken te
Het kan echter ook voor ↓ cortisol zorgen
houden) → cytokines ↓
(zoals bij CFS), maar 9/10 keer hyper.
(NOR)ADRENALINE
Bij acute stressrespons zorgt het voor: ↑ cytokines (activatie van immuunsysteem)
Effecten in hersenen: Effecten in lichaam
↑ arousal/alertheid ↑ bloeddruk, HR, ademhaling
Toestand van vigilantie vasoconstrictie huid
↑ geheugen ↓ spijsvertering en nieren
↑ aandacht ↑ glucose
Rusteloosheid ↑ bloedtoevoer spieren
Angst
Aangemaakt in medulla (ook een deel in de hersenen)
Hydrofiel → lost makkelijk op in water
Transmembraanreceptoren (membrane-bound):
• α1-receptor: vasoconstrictie (vernauwing) van slagaders
• α2-receptor: vasoconstrictie van slagaders
→voornamelijk in vaten
• β-receptor: vasorelaxatie van slagaders, samentrekking hartspier
→voornamelijk in hart
, CORTISOL
Effect op immuunsysteem bij acute stress: bindt aan een T-cel → kan (tijdelijk) minder cytokines
produceren (cytokines ↓) → immuunsysteem onderdrukt (anti-inflammatoire werking)
Bij chronische stress: T-cellen minder gevoelig → cytokines ↑ (meer inflammatie)
Andere effecten:
↑ energie (gluconeogenese)
↓ werking insuline (= ↑ glucose)
↑ aminozuren (= ↑eiwitten = ↑energie)
→dus meer energie vrijmaken
Aangemaakt in bijnierschors (cortex)
Lipofiel → lost makkelijk op in vet
Intracellulaire/nucleaire receptoren:
• Mineraalcorticoïd receptor (MR): voor dagelijks functioneren van lichaam
• Glucocorticoïd receptor (GR): bij acute stressreactie (hoge cortisol)
CYTOKINES
Hoe meer cytokines, hoe beter communicatie in immuunsysteem.
↑ cytokines = immuunactivatie
↓ cytokines = immuunonderdrukking
Bij acute stressreactie: eerst ↑ door adrenaline (immuunactivatie), daarna ↓ door cortisol
(immuunonderdrukking).
Pro-inflammatoire cytokines (bij cellulaire immuniteit door Th1) → meer ontsteking
Te veel Th1 respons → auto-immuunziekten, diabetes type 1, reuma
Anti-inflammatoire cytokines (bij humorale immuniteit door Th2) → inhiberen Th1 respons (zodat
er niet te veel pro-inflammatoire cytokines komen) → minder ontsteking
Te veel Th2 respons → allergische reacties, zoals astma of hooikoorts