KERNTHEMA’S VAN DE FILOSOFIE
Hoofdstuk 1 Over het goede en het juiste
Norm = een oordeel over wat wel of niet het geval zou moeten of mogen
zijn.
Waarde = drukt een beoordeling of evaluatie uit, en verwijst meestal op
een meer algemene wijze naar aspecten van het leven die we belangrijk
vinden.
Deugden = Een waarde wijst naar een specifieke karaktereigenschap
(eerlijkheid, bescheidenheid, vriendelijkheid). Dergelijke
karaktereigenschappen noemen we deugden.
Logische kloof tussen zijn en behoren = uit een feit kan niet zonder
meer een norm worden afgeleid. Uit de constatering dat iets het geval is,
volgt niet dat we iets zouden moeten doen (of nalaten). Om de redenering
geldig te laten zijn, moeten we een extra argument gebruiken.
- VB niet goed: de productie van vlees gaat gepaard met dierenleed,
dus we moeten geen vlees eten.
- VB goed: we zouden geen vlees mogen eten, omdat vlees eten leed
veroorzaakt bij dieren, en we mogen geen leed veroorzaken bij
dieren.
Funderingsprobleem = het lijkt onmogelijk tot een ultieme fundering
voor ethische stellingnamen te komen.
Relativisme = normen en waarden zijn relatief t.o.v. de cultuur waarin ze
gelden.
- Subjectivisme = normen en waarden zijn volstrekt subjectief: als
geheel afhankelijk van de particuliere gevoelens en opvattingen van
een individu.
o Emotivisme = een morele uitspraak is de uitdrukking van een
gevoel.
Utilitarisme = een theorie die stelt dat de mate van goedheid van een
situatie wordt bepaald door de totale hoeveelheid geluk in die situatie
- Kijk naar de mogelijke gevolgen van je handelingen en reken uit
welke het beste resultaat oplevert.
Deontologische ethiek = we hebben bepaalde plichten die
onafhankelijk zijn van specifieke gevolgen van onze handelingen
- Wij zijn redelijke wezens, dus wij kunnen handelen op basis van
principes.
Hypothetische imperatieven = geboden die stellen wat we moeten
doen gegeven een bepaald doel
- VB: ‘als je Tjechov in het origineel wilt lezen, moet je Russisch leren’
Categorische imperatieven = absolute geboden.