Paragraaf 1: Staatsvorming
Staatsvorming= de institutionalisering van politieke macht tot een
staat.
Belastingmonopolie= het alleenrecht om burgers te verplichten belasting te betalen.
Politieke macht= het vermogen om de politieke besluitvorming te beïnvloedenàRegering/Parlement
Formele macht= afspraken die zijn vastgelegd in wetten en regelgeving.
Politieke besluiten kunnen alleen met formele macht genomen worden.
Geweldsmonopolie= de enige actor die legaal (op basis van de wet) geweld mag gebruiken om de
openbare orde te handhaven.
Machtsevenwicht= als actoren ongeveer evenveel macht hebben.
Machtsongelijkheid= dominante personen nemen verantwoordelijkheid, mensen met een meer
meewerkende houding volgen. à Dit kan leiden tot oorlog en geweld.
Machtsoverwicht= een situatie kan over de grens gaan zodra er ongelijkwaardigheid is tussen de
mensen, in het nadeel van de slachtoffer.
Machtsuitoefening/machtsvacuüm= het inzetten van de macht.
Soevereiniteit=dat staten zelfbeschikkingsrecht hebben. Een staat mag zelf beslissen wat het doet en
dat niemand mag ingrijpen.
Interne soevereiniteit= binnen een staat.
Externe soevereiniteit= van buitenaf.
Een staat heeft interne soevereine macht omdat die:
- Als het hoogste gezag regeert over een groep mensen
- Binnen een bepaald grondgebied valt
- Gewelds- en belastingmonopolie bezig
Urbanisatie=verstedelijking
Feodalisme= leenstelsel
Privileges= voorrechten
Om een einde te maken aan de macht van de adel, probeerde de koning het bestuur steeds meer
naar zich toe te trekken. Dit doet hij doormiddel van centralisatie (=het samenbrengen in één punt).
Eenheid= een geheel met kenmerkende eigenschappen.
De overheid heeft de macht om collectieve zaken te regelen, zoals openbare orde, veiligheid,
onderwijs en volksgezondheid.