Bewegingsonderwijs
Zorg voor beweging in de PABO.
Hoofdstuk 1
Het bewegen en spelen van kinderen is essentieel voor hun ontwikkeling.
Ze leren zichzelf, anderen en de wereld om zich heen voornamelijk spelenderwijs kennen.
Kinderen die slechtere motorisch vaardig zijn, kunnen na verloop van tijd met verschillende
reacties komen, namelijk:
• Zich terugtrekken, niet meer meespelen.
• Agressieve reactie, vals spelen.
• Clownesk gedrag, grappig zijn.
• Relativerend gedrag, bijvoorbeeld steeds nieuwe knikkers kopen terwijl je iedere
keer verliest.
Het terugtrekken, het agressieve en clownesk gedrag wordt gezien als compensatiegedrag.
Compensatiegedrag is: het gedrag dat kinderen vertonen om zich te redden uit een sociaal-
emotioneel moeilijke situatie.
Door het compensatiegedrag kunnen verschillende problemen ontstaan:
• Het zelfvertrouwen kan verminderen.
• De aard van de contacten met andere kinderen kan veranderen.
Leerkrachten willen graag situaties voorkomen of verhelpen waarin het minder motorische
kind in de knel komt. Hierbij spelen enkelen factoren een rol, namelijk:
• Het pedagogische klimaat.
• Het aantal en de kwaliteit van de bewegingsmogelijkheden voor kinderen.
• De aangeboden differentiatie.
• De breedte van de zorg.
Er is onderzoek gedaan naar de invloed van bewegen op de ontwikkeling van de kinderen.
Vroeger probeerde Piaget, Kephart en Bladergroen direct verbanden te vinden tussen een
bepaalde beweging en een cognitieve vaardigheid. Dit noemen we een direct causaal verband.
Tegenwoordig zijn er onderzoeken gedaan die bewegingen niet koppelen aan een enkele
beweging maar aan een verbetering van de gehele speel- en beweegcontext van een kind. Dit
heet circulair causaal verband.
Tijdens de onderzoeken hebben ze een klas twee groepen gemaakt.
Een groep kreeg meer bewegingsonderwijs en een groep kreeg even veel bewegingsonderwijs
als voorheen. Er waren enkele verschillen, zoals:
• Sociale ontwikkeling.
De groep met meer bewegingsonderwijs waren meer bereid met andere
kinderen in contact te komen.
De groep met meer bewegingsonderwijs integreerden gemakkelijker in
een groep leeftijdsgenoten.
De groep met meer bewegingsonderwijs speelden vaker buiten.
De groep met meer bewegingsonderwijs waren beter in staat
teleurstellingen te verwerken.
• Persoonlijkheidsontwikkeling.
De groep met meer bewegingsonderwijs had een betere
zelfstandigheidontwikkeling.
De groep met meer bewegingsonderwijs had een betere
prestatievermogen.
Zorg voor beweging in de PABO.
Hoofdstuk 1
Het bewegen en spelen van kinderen is essentieel voor hun ontwikkeling.
Ze leren zichzelf, anderen en de wereld om zich heen voornamelijk spelenderwijs kennen.
Kinderen die slechtere motorisch vaardig zijn, kunnen na verloop van tijd met verschillende
reacties komen, namelijk:
• Zich terugtrekken, niet meer meespelen.
• Agressieve reactie, vals spelen.
• Clownesk gedrag, grappig zijn.
• Relativerend gedrag, bijvoorbeeld steeds nieuwe knikkers kopen terwijl je iedere
keer verliest.
Het terugtrekken, het agressieve en clownesk gedrag wordt gezien als compensatiegedrag.
Compensatiegedrag is: het gedrag dat kinderen vertonen om zich te redden uit een sociaal-
emotioneel moeilijke situatie.
Door het compensatiegedrag kunnen verschillende problemen ontstaan:
• Het zelfvertrouwen kan verminderen.
• De aard van de contacten met andere kinderen kan veranderen.
Leerkrachten willen graag situaties voorkomen of verhelpen waarin het minder motorische
kind in de knel komt. Hierbij spelen enkelen factoren een rol, namelijk:
• Het pedagogische klimaat.
• Het aantal en de kwaliteit van de bewegingsmogelijkheden voor kinderen.
• De aangeboden differentiatie.
• De breedte van de zorg.
Er is onderzoek gedaan naar de invloed van bewegen op de ontwikkeling van de kinderen.
Vroeger probeerde Piaget, Kephart en Bladergroen direct verbanden te vinden tussen een
bepaalde beweging en een cognitieve vaardigheid. Dit noemen we een direct causaal verband.
Tegenwoordig zijn er onderzoeken gedaan die bewegingen niet koppelen aan een enkele
beweging maar aan een verbetering van de gehele speel- en beweegcontext van een kind. Dit
heet circulair causaal verband.
Tijdens de onderzoeken hebben ze een klas twee groepen gemaakt.
Een groep kreeg meer bewegingsonderwijs en een groep kreeg even veel bewegingsonderwijs
als voorheen. Er waren enkele verschillen, zoals:
• Sociale ontwikkeling.
De groep met meer bewegingsonderwijs waren meer bereid met andere
kinderen in contact te komen.
De groep met meer bewegingsonderwijs integreerden gemakkelijker in
een groep leeftijdsgenoten.
De groep met meer bewegingsonderwijs speelden vaker buiten.
De groep met meer bewegingsonderwijs waren beter in staat
teleurstellingen te verwerken.
• Persoonlijkheidsontwikkeling.
De groep met meer bewegingsonderwijs had een betere
zelfstandigheidontwikkeling.
De groep met meer bewegingsonderwijs had een betere
prestatievermogen.