GS samenvatting hfst 7 Pruiken en Revoluties
Par 1
De filosoof Adam Smith kwam in 1776 met de wet van vraag en aanbod:
Stijgt het aanbod boven de vraag uit lage prijzen of de kwaliteit zal omhoog gaan
Stijgt de vraag boven het aanbod uit hoe prijzen het aanbod zal stijgen
De overheid moest zich er niet mee bemoeien, dan zal het machinisme niet meer werken.
Wanneer iedereen de vrijheid heeft om zijn eigen belang na te jagen en rationeel kan
denken, zal dit tot een beter wereld leiden.
Door alles dat ontdekt werd tijdens de wetenschappelijke revolutie, was er een goed gevoel
over de mogelijkheden om met verstand de wereld te begrijpen en te verbeteren. Alles werd
onderwerp van het verlicht denken, het zou een einde maken aan de duistere tijd van
onwetendheid, standen en geloof, het zou vooruitgang veroorzaken. Maar om vooruitgang
te krijgen, moest er vrijheid zijn, dat was de voorwaarde voor vooruitgang.
In het begin waren Nederland en Engeland het centrum van de verlichting, er was veel
vrijheid en boeken mochten worden gedrukt. Maar in de loop van de 18 de eeuw werd Parijs
het centrum. Elk ontwikkeld mens in de westerse wereld sprak Frans. De Encyclopédie was
het hoogte punt van de verlichting, een boek met alle kennis van verlichting aanhangers,
deze werd gemaakt tussen 1751 en 1772. Ook stonden er veel artikelen in met kritisch
commentaar.
De verlichting bracht vooral veel commentaar op geloof. Voltaire was een van de bekendste
bestrijders van bijgeloof en intolerantie in de kerk. Voltaire was een deïst, hij dacht dat God
wel de wereld had gemaakt, maar natuur wetten hebben het overgenomen, God greep niet
meer in. Mensen konden er inzicht in krijgen door logisch te redeneren en onderzoek te
doen.
John Locke: de koning en regering hebben hun macht niet van God ontvangen, maar van de
burgers. Zij hebben hun macht overgedragen zodat de overheid voor veiligheid en
oplossingen kan zorgen. De mensen zouden mensenrechten moeten hebben. En net als de
burgers moest de overheid zich aan wetten houden, ook mochten de burgers hun regering
of vorst vervangen.
Montesquieu: hij bedacht de Trias Politica, de wetgevende, uitvoerende en rechtelijk macht
zou moeten worde gescheiden om machtsmisbruik te voorkomen. Het parlement zou
wetten vaststellen, de regering voert ze uit en de rechters waren onafhankelijk.
Jean-Jacques Rousseau: de overheid moest de algemene wil uitvoeren, maar dit was niet
hetzelfde als de meerderheid. Het volk zou zijn soevereiniteit hebben overgedragen aan de
volksvergadering, hun besluiten ware de algemene wil. Volgens hem ging ook vrijheid en
gelijkheid verloren op moment dat er eigendom ontstond.
Par 1
De filosoof Adam Smith kwam in 1776 met de wet van vraag en aanbod:
Stijgt het aanbod boven de vraag uit lage prijzen of de kwaliteit zal omhoog gaan
Stijgt de vraag boven het aanbod uit hoe prijzen het aanbod zal stijgen
De overheid moest zich er niet mee bemoeien, dan zal het machinisme niet meer werken.
Wanneer iedereen de vrijheid heeft om zijn eigen belang na te jagen en rationeel kan
denken, zal dit tot een beter wereld leiden.
Door alles dat ontdekt werd tijdens de wetenschappelijke revolutie, was er een goed gevoel
over de mogelijkheden om met verstand de wereld te begrijpen en te verbeteren. Alles werd
onderwerp van het verlicht denken, het zou een einde maken aan de duistere tijd van
onwetendheid, standen en geloof, het zou vooruitgang veroorzaken. Maar om vooruitgang
te krijgen, moest er vrijheid zijn, dat was de voorwaarde voor vooruitgang.
In het begin waren Nederland en Engeland het centrum van de verlichting, er was veel
vrijheid en boeken mochten worden gedrukt. Maar in de loop van de 18 de eeuw werd Parijs
het centrum. Elk ontwikkeld mens in de westerse wereld sprak Frans. De Encyclopédie was
het hoogte punt van de verlichting, een boek met alle kennis van verlichting aanhangers,
deze werd gemaakt tussen 1751 en 1772. Ook stonden er veel artikelen in met kritisch
commentaar.
De verlichting bracht vooral veel commentaar op geloof. Voltaire was een van de bekendste
bestrijders van bijgeloof en intolerantie in de kerk. Voltaire was een deïst, hij dacht dat God
wel de wereld had gemaakt, maar natuur wetten hebben het overgenomen, God greep niet
meer in. Mensen konden er inzicht in krijgen door logisch te redeneren en onderzoek te
doen.
John Locke: de koning en regering hebben hun macht niet van God ontvangen, maar van de
burgers. Zij hebben hun macht overgedragen zodat de overheid voor veiligheid en
oplossingen kan zorgen. De mensen zouden mensenrechten moeten hebben. En net als de
burgers moest de overheid zich aan wetten houden, ook mochten de burgers hun regering
of vorst vervangen.
Montesquieu: hij bedacht de Trias Politica, de wetgevende, uitvoerende en rechtelijk macht
zou moeten worde gescheiden om machtsmisbruik te voorkomen. Het parlement zou
wetten vaststellen, de regering voert ze uit en de rechters waren onafhankelijk.
Jean-Jacques Rousseau: de overheid moest de algemene wil uitvoeren, maar dit was niet
hetzelfde als de meerderheid. Het volk zou zijn soevereiniteit hebben overgedragen aan de
volksvergadering, hun besluiten ware de algemene wil. Volgens hem ging ook vrijheid en
gelijkheid verloren op moment dat er eigendom ontstond.
