Oefentoets KT 2.3
Voorwoord
Iedere week worden over de colleges, werkgroepen en bronnen vragen gemaakt door de studenten. Na iedere vraag staat tussen haakjes waar
de informatie vandaan komt, bijvoorbeeld (FH2). Bij de antwoorden staat er onder de vraag schuingedrukt een uitleg over waarom het
antwoord goed is.
Voorbeeld toetsvragen:
Vraag 22 : Wat zijn de primaire kleuren? (bron: Itten)
A. Geel, oranje, blauw
B. Groen, oranje blauw
C. Blauw, rood, geel
Voorbeeld antwoord:
Vraag 22 : Wat zijn de primaire kleuren? (bron: Itten)
A. Geel, oranje, blauw
B. Groen, oranje blauw
C. Blauw, rood, geel
Toelichting:
In de kleurencirkel van Johannes Itten kun je de primaire kleuren vinden aan de binnenkant. Theoretisch gezien kun je de primaire kleuren met
elkaar mengen om het grootst mogelijke kleurengamma te verkrijgen.
Inhoudsopgave
Fysiotherapeutisch handelen..........................................................................................................................................2
Fysiologie.........................................................................................................................................................................7
Medisch handelen...........................................................................................................................................................8
Gedragswetenschappen................................................................................................................................................12
Anatomie....................................................................................................................................................................... 13
FH-PATH........................................................................................................................................................................ 16
E-learning...................................................................................................................................................................... 18
Module circulatie.....................................................................................................................................................18
Module ademhalingsstelsel......................................................................................................................................22
TOETS FH FYS MED GW ANA FH-PATH E-learning TOTAAL
Oefentoets 41 5 30 8 21 15 65 184
KT 2.3 43 6 18 8 7 8 6 96
FH
Risicofactoren – 3
Monitoren lifestyle – 2 FYS ANA
Technologie – 1 Spijsvertering – 2 Hart – 2
sPAV diagnostiek – 2 Waterhuishouding – 2 Lymfe – 1
sPAV therapie – 2 Trainen met comorbiditeit – 2 Caapilairen – 1
oedeemtherapie – 2 Long – 2
pre-operatieve screening – 1 MED Diafragma -1
post-operatief CBAG – 2 Lifestyle pathologie – 2
post-operatief PCTA – 1 Interne geneeskunde – 2 FH-PATH
klinimetrie hart – 2 Cardiologische principes – 2 Atherosclerose – 1
klinische behandeling – 2 Pulmonale principes – 2 Spataderen – 1
revalidatiefase – 2 Oncologische principes – 2 Hypertensie – 1
hartfalen – 2 Endocrinologische principes – 2 Myocardiale ischemie – 1
ventilatoire beperking – 2 Farmacotherapie pulmonaal – 2 COPD – 1
trainen met longziekten – 2 Farmacotherapie cardiaal – 2 Asthma – 1
aanvullende therapie – 3 Farmacotherapie lifestyle – 2 DM I – 1
mucusevacuatie – 3 DM II – 1
DM – 2 GW
Oncologie – 2 Sociologie chronische client – 2 E-learning
CPET – 2 Stress – 3 Hart – 3
Geriatrie – 2 Stress MI - 3 Long - 3
Gezondheidsvaardigheden - 1
,Vragen oefentoets KT 2.3
Fysiotherapeutisch handelen
Vraag 1 : Waar staat BRAVO-D voor? (FH1)
A. De non-communicable diseases die je progressief kan ontwikkelen
B. Bewegen, Roken, Alcohol, Voeding, Ontspanning en Drugs
C. Omgevingsfactoren zoals, blootstelling aan toxische stoffen
Vraag 2 : Wat is een familiaire aandoening? (FH1)
A. Aanleg hebben om dik te worden in een gezin waarin veel wordt gegeten
B. Een bepaald gen dat je geërfd hebt waardoor je een ziekte ontwikkeld
C. Het ontwikkelen van mentale gezondheidsproblemen
Vraag 3 : Wat is de normaalwaarde van de systolische druk? (FH1)
A. 90 mmHg
B. 140 mmHg
C. 120 mmHg
D. 80 mmHg
Vraag 4 : Wat is NIET WAAR over cholesterol waardes? (FH1)
A. De normale waarde is 5,0 mmol/L en de ernstige verhoging >8,0 mmol/L
B. De lichte verhoging is 6,4 mmol/L en de ernstige verhoging >8.0 mmol/L
C. De sterke verhoging is >8,0 mmol/L en de normaalwaarde 5,0 mmol/L
D. De lichte verhoging is 6,5-7,9 mmol/L en de ernstige verhoging >8,0 mmol/L
Vraag 5 : Wat is WAAR over HDL- en LDL-cholesterol? (FH1)
A. Lichamelijke activiteit verhoogt de toename LDL-cholesterol
B. HDL-cholesterol brengt overtollige LDL-cholesterol terug naar de lever
C. Te veel inname van verzadigde vetzuren leidt tot een sterke verhoging van HDL-gehalte
Vraag 6 : Fernandez heeft diabetes en vraag advies over wat voor training hij het beste kan doen. Welke
training raad jij als fysiotherapeut aan? (FH1)
A. Wandelen
B. Yoga
C. Rennen op de loopband
D. Gewichtheffen
Vraag 7 : Wat zijn de 4 meest voorkomende NCD’s? (FH1)
- -
- -
- -
- -
Vraag 8 : Wat is de definitie van nudging? (FH5)
A. Een techniek bij het honkballen
B. Een techniek om op een juiste manier nootjes te ontvellen.
C. Een motivatietechniek om bij iemand gewenst gedrag te creëren.
-
Vraag 9 : Een patiënt met claudicatio intermittens komt bij jou. Jij adviseert de patiënt om looptraining te
volgen. Wat is NIET WAAR over hoe je de beste resultaten bereikt? (FH6)
A. ACSM score van 3-4
B. Minimum van 6 maanden
C. Trainingsfrequentie van 3x per week
D. Minder dan 30 minuten per sessie
, Vragen oefentoets KT 2.3
Vraag 10 : Je hebt geadviseerd aan een patiënt met claudicatio intermittens om meer te gaan lopen. Nu vraagt
de patiënt of dat als hij in plaats van met de auto gaat fietsen naar werk voldoende is zodat hij niet hoeft te lopen.
Hij vindt lopen namelijk heel verschrikkelijk. Wat koppel jij terug naar deze patiënt? (FH6)
A. Ja dat is voldoende
B. Nee dat is niet voldoende
Vraag 11 : Hoe wordt symptomatisch perifeer arterieel vaatlijden (sPAV) ook wel genoemd? (FH6)
A. Rusteloze benen
B. Winkel benen
C. Etalagebenen
D. Verzwakte benen
Vraag 12 : Waar staat de ABPI score lager dan 0,5 voor? (FH6)
A. Er is verkalking
B. Normaal
C. Perifeer vaatlijden. Bloeddruk van het been is lager dan in de arm
D. Ernstige sPAV. Mogelijk onvoldoende bloedstroom, moeilijke wondgenezing.
E. Vaak pijn in rust aanwezig
Vraag 13 : Wat voor soort Oedeem is dit: Een verhinderde optimale terugstroom van zuurstofarm bloed vanuit
de benen naar het hart waardoor je onder andere een zwaar en rusteloos gevoel krijgt in de benen. (FH7)
A. Veneus oedeem
B. Lipoedeem
C. Lymfeoedeem
Vraag 14 : Wat voor soort oedeem is dit: Een abnormale ophoping van weefselvocht wat zorgt voor onder
andere zwelling. (FH7)
A. Veneus oedeem
B. Lipoedeem
C. Lymfeoedeem
Vraag 15 : Wat voor soort oedeem is dit: “vetzwellig” onregelmatig verdeelt vet wat vaak voorkomt bij
vrouwen. (FH7)
A. Veneus oedeem
B. Lipoedeem
C. Lymfeoedeem
Vraag 16 : Wat zijn de 5 geriatrische reuzen? (FH8)
A. Stoornissen die door ernst en frequentie de gezondheid en zelfstandigheid van de oudere mens het meest
bedreigen
B. Vallen, incontinentie, verwarring, verminderde homeostase, spieratrofie
C. Oorzaken waardoor ADL activiteiten achteruit gaan bij de ouder wordende mens
Vraag 17 : Wat doet het Tilburg Frailty Index? (FH8)
A. Het signaleert kwetsbaarheid in een laat stadium waardoor je gerichte zorg kan geven
B. Het is gericht op lichamelijke gezondheid
C. Het verhoogt de kwaliteit en effectiviteit in de zorg
Vraag 18 : Wat is sarcopenie? (FH8)
A. Afname van spiermassa
B. Afname van conditie
C. Afname van concentratie
D. Afname van vetmassa