Chromosome Mapping in Eukaryotes
Concepts of Genetics – Hoofdstuk 5
Tweede wet van Mendel Allelen van verschillende genen splitsen zich
onafhankelijk van elkaar uit bij de vorming van gameten. Deze allelen moeten op
verschillende chromosomen liggen, anders kunnen ze niet onafhankelijk
uitsplitsen.
Bij kruising van een homozygoot Dominant individu met een homozygoot
recessief individu ontstaan 9 verschillende genotypen in de F2 en er ontstaan 4
verschillende fenotypen 9:3:3:1.
Er is een afwijking tussen wat je vindt en wat je verwacht.
5.1
Crossing over vindt altijd in de tetrad stage plaats, als er al wel DNA replicatie
heeft plaatsgevonden, maar nog geen celdeling. Er ontstaan dan crossover
gameten en parental gameten.
Hoe groter de afstand tussen twee genen, hoe groter de kans op recombinatie.
Complete linkage 1:2:1 verhouding, komt alleen voor als genen dicht bij elkaar
liggen en er weinig nakomelingen zijn.
5.2
Als genen op hetzelfde chromosoom liggen, kun je ze ‘mappen’. Mappen kan
alleen bij afhankelijke overerving. Eenheid van afstand is in % recombinatie
1cM = 1% recombinatie.
5.3
Om een goede mapping kruising te hebben moet er aan de volgende
voorwaarden worden voldaan:
1. Het genotype van het organisme dat de recombinante gameten gaat
vormen, moet heterozygoot zijn voor alle loci.
2. Het genotype van alle gameten moet bepaald kunnen worden aan de hand
van de zichtbare fenotypen van de nakomelingen.
3. Er moeten genoeg nakomelingen zijn om een representatieve uitkomst te
krijgen.
Reciproke kruising het fenotype van het mannetje is aanwezig in een ander
vrouwtje en andersom.
y w ec // y+ w+ ec+ (a) x y w ec // - - - (b)
y w ec // y w ec (b) y w ec // - - - (b)
y w ec // y+ w+ ec+ (a) y+ w+ ec+ // - - - (a)
Methoden om de gen sequentie te bepalen
- Bepaal welke allelen op welk chromosoom moeten liggen van de
heterozygoot die crossing over gameten gaat vormen door de reciproke
non-crossover fenotypen te bekijken. Deze fenotypen komen het vaakst
voor in F2. Vervolgens moet je elk van de drie mogelijkheden testen om te
bepalen welke klopt met de verkregen dubbele-crossover fenotypes. De
volgorde die overeenkomt, is de juiste volgorde van allelen op de
chromosomen.
5.4
I=1–C
Concepts of Genetics – Hoofdstuk 5
Tweede wet van Mendel Allelen van verschillende genen splitsen zich
onafhankelijk van elkaar uit bij de vorming van gameten. Deze allelen moeten op
verschillende chromosomen liggen, anders kunnen ze niet onafhankelijk
uitsplitsen.
Bij kruising van een homozygoot Dominant individu met een homozygoot
recessief individu ontstaan 9 verschillende genotypen in de F2 en er ontstaan 4
verschillende fenotypen 9:3:3:1.
Er is een afwijking tussen wat je vindt en wat je verwacht.
5.1
Crossing over vindt altijd in de tetrad stage plaats, als er al wel DNA replicatie
heeft plaatsgevonden, maar nog geen celdeling. Er ontstaan dan crossover
gameten en parental gameten.
Hoe groter de afstand tussen twee genen, hoe groter de kans op recombinatie.
Complete linkage 1:2:1 verhouding, komt alleen voor als genen dicht bij elkaar
liggen en er weinig nakomelingen zijn.
5.2
Als genen op hetzelfde chromosoom liggen, kun je ze ‘mappen’. Mappen kan
alleen bij afhankelijke overerving. Eenheid van afstand is in % recombinatie
1cM = 1% recombinatie.
5.3
Om een goede mapping kruising te hebben moet er aan de volgende
voorwaarden worden voldaan:
1. Het genotype van het organisme dat de recombinante gameten gaat
vormen, moet heterozygoot zijn voor alle loci.
2. Het genotype van alle gameten moet bepaald kunnen worden aan de hand
van de zichtbare fenotypen van de nakomelingen.
3. Er moeten genoeg nakomelingen zijn om een representatieve uitkomst te
krijgen.
Reciproke kruising het fenotype van het mannetje is aanwezig in een ander
vrouwtje en andersom.
y w ec // y+ w+ ec+ (a) x y w ec // - - - (b)
y w ec // y w ec (b) y w ec // - - - (b)
y w ec // y+ w+ ec+ (a) y+ w+ ec+ // - - - (a)
Methoden om de gen sequentie te bepalen
- Bepaal welke allelen op welk chromosoom moeten liggen van de
heterozygoot die crossing over gameten gaat vormen door de reciproke
non-crossover fenotypen te bekijken. Deze fenotypen komen het vaakst
voor in F2. Vervolgens moet je elk van de drie mogelijkheden testen om te
bepalen welke klopt met de verkregen dubbele-crossover fenotypes. De
volgorde die overeenkomt, is de juiste volgorde van allelen op de
chromosomen.
5.4
I=1–C