Erfelijkheid Kirchman 13.4 en Prins 9.6 Prevalentie chromosoom afwijking bij miskraam en
geboorte
Genotype: genetisch materiaal op DNA - bij miskraam 1ste 3 maanden 50% chr. Afw
Fenotype: de uiting van een genotype (zichtbaar) - bij geboorte 0,5%
Karyotype: genetisch materiaal op chromosoom niveau meest voorkomend Down syndroom
Chromosomen Downsydroom
22 paren; - 1-22 genummer van groot klein - niet erfelijk 99%; 95% non-disjunctie = geen deling
(diploid) - Een xx of xy paar 3 losse chromosomen, vervolgkans 1%
1 chromosoom 2 chromatiden -erfelijk 1%;ongebalanceerde translocatie tussen
1 chromatide DNA (= helix) chromosoom 21 en ander chromosoom
1 gen = code erfelijke eigfenschap, bestaat uit nucleotiden 1 van de ouders is drager van gebalanceerde
Adenine & Thymine chromosoomtranslocatie (= geen erfelijk materiaal
Guanine & Cytosine verloren gegaan)
Allel = uitingsvorm van gen/eigenschap - mogelijke echoafw; hartafwijking en double bubble (twee
ophelderingen in de buik die wijzen op duodenumatresie)
Meiose = reductiedeling
Gameet: geslachtscel 23 chromosomen paren Echo afwijkingen
- meiose I: verdeling chromosomen paren - 25-40% heeft chromosoomafwijking
voor verdeling crossing over tijdens metafase - patau en edwards meer gezien tov Down
- meiose II: mitotische celdeling haploide cellen hartafwijking en intra-uteriene groei restrictie
Chromosomen delen zich 23 chromatiden
Vaststellen chromosoom afw.
Regels X-chromosaal - vlokken test*
- dominante vaders hebebn altijd dominante dochters - Vruchtwateronderzoek*
- dominante zonen hebben altijd dominante moeders - NIPT
als regels worden verbroken in stamboom ligt gen niet * op indicatie echo afw, afw NIPT, verhoogde kans
op X autosomaal = geen binding met chromosoom afw of monogene aandoening
geslachtschromosoom
Familiegraad
Homozygoot: beide allelen hetzelfde zelfde erfelijke 1e graad: vader/moeder/zoon/dochter/broer/zus 50%
variant (fenotype) (AA of aa) 2de graad: opa/oma/kleinkind 25% erf. materiaal gedeeld
Heterozygoot: beide allelen niet hetzelfde andere 3de graad: oom/tante/neef/nicht 12,5% erf. Materiaal ged.
erfelijke variant recessief en dominant (Aa) 4de graad: neef/nicht van oom/tante 6,25% erf. Mat.ged.
Monogeen: fenotype wordt bepaald door 1 paar allelen Monogeen overervende aandoening
Polygeen: =fenotype wordt bepaald door meerdere paren - Autosomaal erfelijke aandoening (recessief en dominant)
allelen bepalen samen één erfelijke eigenschap - geslachtsgebonden erfelijke aandoening
Kansberekening erfelijkheid Autosomaal recessief erfelijke aandoeningen
- voorkomen van een gebeurtenis A of B - ouders beide drager maar niet ziek
kans A + kans B - diagnose gesteld na krijgen 1ste kind
- voorkomen van een gebeurtenis A en B - herhalingskans 25%
kans A x kans B - Consanguiniteit (neef-nicht relatie) verhoogde kans
- aantal met hielprik gescreend
Prevalentie ernstige aangeboren en/of erfelijke Vb: cystische fibrose, fenylketonurie, adrenogenitaal
aandoeningen syndroom, spinale spieratrofie en stofwisselingsziekten
2-3%, waarvan 10% chromosoomafwijking
Autosomaal dominant erfelijke aandoeningen
Onderverdeling erfelijke aandoening - 1 van ouders is ziek
- chromosoomafwijking (afwijking in aantal of structuur) - man/vrouw naast zieke ook normale aanleg
- monogeen overervende afw (in één gen) - diagnose omdat aandoening al langer in familie is
- multifactoriële aandoening = polygeen (meerdere genen - kans aangedaan kind 50%
icm omgevingsfactoren) Vb: chorea van huntington, neurofibromatose, dystrofia
myotonica en erfelijke borstkanker
Indicatie prenatale diagnostiek
- verhoogde kans kind met erfelijke aandoening
- afwijkingen gezien bij echo
geboorte
Genotype: genetisch materiaal op DNA - bij miskraam 1ste 3 maanden 50% chr. Afw
Fenotype: de uiting van een genotype (zichtbaar) - bij geboorte 0,5%
Karyotype: genetisch materiaal op chromosoom niveau meest voorkomend Down syndroom
Chromosomen Downsydroom
22 paren; - 1-22 genummer van groot klein - niet erfelijk 99%; 95% non-disjunctie = geen deling
(diploid) - Een xx of xy paar 3 losse chromosomen, vervolgkans 1%
1 chromosoom 2 chromatiden -erfelijk 1%;ongebalanceerde translocatie tussen
1 chromatide DNA (= helix) chromosoom 21 en ander chromosoom
1 gen = code erfelijke eigfenschap, bestaat uit nucleotiden 1 van de ouders is drager van gebalanceerde
Adenine & Thymine chromosoomtranslocatie (= geen erfelijk materiaal
Guanine & Cytosine verloren gegaan)
Allel = uitingsvorm van gen/eigenschap - mogelijke echoafw; hartafwijking en double bubble (twee
ophelderingen in de buik die wijzen op duodenumatresie)
Meiose = reductiedeling
Gameet: geslachtscel 23 chromosomen paren Echo afwijkingen
- meiose I: verdeling chromosomen paren - 25-40% heeft chromosoomafwijking
voor verdeling crossing over tijdens metafase - patau en edwards meer gezien tov Down
- meiose II: mitotische celdeling haploide cellen hartafwijking en intra-uteriene groei restrictie
Chromosomen delen zich 23 chromatiden
Vaststellen chromosoom afw.
Regels X-chromosaal - vlokken test*
- dominante vaders hebebn altijd dominante dochters - Vruchtwateronderzoek*
- dominante zonen hebben altijd dominante moeders - NIPT
als regels worden verbroken in stamboom ligt gen niet * op indicatie echo afw, afw NIPT, verhoogde kans
op X autosomaal = geen binding met chromosoom afw of monogene aandoening
geslachtschromosoom
Familiegraad
Homozygoot: beide allelen hetzelfde zelfde erfelijke 1e graad: vader/moeder/zoon/dochter/broer/zus 50%
variant (fenotype) (AA of aa) 2de graad: opa/oma/kleinkind 25% erf. materiaal gedeeld
Heterozygoot: beide allelen niet hetzelfde andere 3de graad: oom/tante/neef/nicht 12,5% erf. Materiaal ged.
erfelijke variant recessief en dominant (Aa) 4de graad: neef/nicht van oom/tante 6,25% erf. Mat.ged.
Monogeen: fenotype wordt bepaald door 1 paar allelen Monogeen overervende aandoening
Polygeen: =fenotype wordt bepaald door meerdere paren - Autosomaal erfelijke aandoening (recessief en dominant)
allelen bepalen samen één erfelijke eigenschap - geslachtsgebonden erfelijke aandoening
Kansberekening erfelijkheid Autosomaal recessief erfelijke aandoeningen
- voorkomen van een gebeurtenis A of B - ouders beide drager maar niet ziek
kans A + kans B - diagnose gesteld na krijgen 1ste kind
- voorkomen van een gebeurtenis A en B - herhalingskans 25%
kans A x kans B - Consanguiniteit (neef-nicht relatie) verhoogde kans
- aantal met hielprik gescreend
Prevalentie ernstige aangeboren en/of erfelijke Vb: cystische fibrose, fenylketonurie, adrenogenitaal
aandoeningen syndroom, spinale spieratrofie en stofwisselingsziekten
2-3%, waarvan 10% chromosoomafwijking
Autosomaal dominant erfelijke aandoeningen
Onderverdeling erfelijke aandoening - 1 van ouders is ziek
- chromosoomafwijking (afwijking in aantal of structuur) - man/vrouw naast zieke ook normale aanleg
- monogeen overervende afw (in één gen) - diagnose omdat aandoening al langer in familie is
- multifactoriële aandoening = polygeen (meerdere genen - kans aangedaan kind 50%
icm omgevingsfactoren) Vb: chorea van huntington, neurofibromatose, dystrofia
myotonica en erfelijke borstkanker
Indicatie prenatale diagnostiek
- verhoogde kans kind met erfelijke aandoening
- afwijkingen gezien bij echo