Economie Mobiliteit
H2
De welvaartstheorie gaat ervanuit dat de welvaart geen ‘fixed pie’ is, maar kan
toenemen door ruiltransacties. Door de totstandkoming van een ruiltransactie kunnen
consument en producent een surplus realiseren en dat vergroot de welvaart.
De totale welvaart is Pareto-efficiënt of Pareto-optimaal als de welvaart van één
persoon niet kan toenemen zonder dat de welvaart van iemand anders afneemt.
Het Pareto-criterium doet geen uitspraak over de wenselijkheid of rechtvaardigheid
van een verdeling.
Kritiek op de welvaartstheorie is dat zij:
geen rekening houdt met activiteiten in de informele sfeer en
geen rekening houdt met externe effecten.
De vraaglijn geeft de betalingsbereidheid van de consumenten
weer.
De aanbodlijn geeft de leveringsbereidheid van de producenten
weer.
Een producent zal zijn product niet aanbieden beneden de
marginale kosten.
De marginale kostenlijn geeft aan hoeveel een producent
aanbiedt bij een bepaalde prijs.
Conclusie, bij volledige mededinging valt de marginale
kostenlijn samen met de aanbodlijn.
Volgens welvaartseconomen is op een markt van volledige mededinging het totale
surplus en dus de totale welvaart maximaal bij marktevenwicht.
Er is geen combinatie van prijs en hoeveelheid te bedenken die een groter surplus
oplevert.
In die situatie worden de productiefactoren die bedrijven gebruiken het meest
efficiënt aangewend of gealloceerd.
Consumentensurplus:
het verschil tussen
betalingsbereidheid en
prijs.
Producentensurplus:
het verschil
tussen
leveringsbereidheid en
prijs.
De som van CS en PS
vormt het totale surplus
en is een maatstaf voor
welvaart.
, H3
In hoofdstuk 2 hebben we gezien dat het evenwicht dat tot stand komt door vrije
marktwerking Pareto-optimaal is.
Desondanks leidt vrije marktwerking niet altijd tot de gewenste uitkomst. Van
sommige producten of diensten zijn de prijzen te hoog of te laag en van sommige
producten wordt er te veel of te weinig geproduceerd. (Bijvoorbeeld: roken, alcohol,
autorijden, onderwijs, huizen.) Er is in dit geval sprake van marktfalen. Dit kan voor
de overheid een reden zijn om in te grijpen.
Minimumprijzen
Bescherming van de producent
Bijvoorbeeld Europees landbouwbeleid
Maximumprijzen
Bescherming van de consument
Bijvoorbeeld markt voor huurwoningen
De minimumprijs was de manier om de boeren te verzekeren van een redelijk
inkomen.
Een minimumprijs wordt ook garantieprijs (de prijs die de boeren gegarandeerd
krijgen) of interventieprijs (zodra de marktprijs onder de minimumprijs zakt,
intervenieert de overheid).
De interventie vindt plaats door het opkopen - tegen de gestelde minimumprijs - van
de overschotten door de overheid.
Het op deze wijze interveniëren van de overheid in de EU heeft geleid tot
boterbergen en melkplassen.
Deze overschotten werden door de EU met exportsubsidies kunstmatig verlaagd
om zo te kunnen concurreren op de wereldmarkt. Tegelijkertijd moesten
invoerrechten voorkomen dat goedkopere landbouwproducten in de EU afgezet
konden worden.
Onder druk van onder meer de WTO wordt het systeem van prijssteun in de EU
geleidelijk vervangen door inkomenssteun.
Voor melk geldt tot 2015 nog wel een minimumprijs maar ook een
productiequotum. Overschrijding van dit quotum leidt tot superheffing.
H2
De welvaartstheorie gaat ervanuit dat de welvaart geen ‘fixed pie’ is, maar kan
toenemen door ruiltransacties. Door de totstandkoming van een ruiltransactie kunnen
consument en producent een surplus realiseren en dat vergroot de welvaart.
De totale welvaart is Pareto-efficiënt of Pareto-optimaal als de welvaart van één
persoon niet kan toenemen zonder dat de welvaart van iemand anders afneemt.
Het Pareto-criterium doet geen uitspraak over de wenselijkheid of rechtvaardigheid
van een verdeling.
Kritiek op de welvaartstheorie is dat zij:
geen rekening houdt met activiteiten in de informele sfeer en
geen rekening houdt met externe effecten.
De vraaglijn geeft de betalingsbereidheid van de consumenten
weer.
De aanbodlijn geeft de leveringsbereidheid van de producenten
weer.
Een producent zal zijn product niet aanbieden beneden de
marginale kosten.
De marginale kostenlijn geeft aan hoeveel een producent
aanbiedt bij een bepaalde prijs.
Conclusie, bij volledige mededinging valt de marginale
kostenlijn samen met de aanbodlijn.
Volgens welvaartseconomen is op een markt van volledige mededinging het totale
surplus en dus de totale welvaart maximaal bij marktevenwicht.
Er is geen combinatie van prijs en hoeveelheid te bedenken die een groter surplus
oplevert.
In die situatie worden de productiefactoren die bedrijven gebruiken het meest
efficiënt aangewend of gealloceerd.
Consumentensurplus:
het verschil tussen
betalingsbereidheid en
prijs.
Producentensurplus:
het verschil
tussen
leveringsbereidheid en
prijs.
De som van CS en PS
vormt het totale surplus
en is een maatstaf voor
welvaart.
, H3
In hoofdstuk 2 hebben we gezien dat het evenwicht dat tot stand komt door vrije
marktwerking Pareto-optimaal is.
Desondanks leidt vrije marktwerking niet altijd tot de gewenste uitkomst. Van
sommige producten of diensten zijn de prijzen te hoog of te laag en van sommige
producten wordt er te veel of te weinig geproduceerd. (Bijvoorbeeld: roken, alcohol,
autorijden, onderwijs, huizen.) Er is in dit geval sprake van marktfalen. Dit kan voor
de overheid een reden zijn om in te grijpen.
Minimumprijzen
Bescherming van de producent
Bijvoorbeeld Europees landbouwbeleid
Maximumprijzen
Bescherming van de consument
Bijvoorbeeld markt voor huurwoningen
De minimumprijs was de manier om de boeren te verzekeren van een redelijk
inkomen.
Een minimumprijs wordt ook garantieprijs (de prijs die de boeren gegarandeerd
krijgen) of interventieprijs (zodra de marktprijs onder de minimumprijs zakt,
intervenieert de overheid).
De interventie vindt plaats door het opkopen - tegen de gestelde minimumprijs - van
de overschotten door de overheid.
Het op deze wijze interveniëren van de overheid in de EU heeft geleid tot
boterbergen en melkplassen.
Deze overschotten werden door de EU met exportsubsidies kunstmatig verlaagd
om zo te kunnen concurreren op de wereldmarkt. Tegelijkertijd moesten
invoerrechten voorkomen dat goedkopere landbouwproducten in de EU afgezet
konden worden.
Onder druk van onder meer de WTO wordt het systeem van prijssteun in de EU
geleidelijk vervangen door inkomenssteun.
Voor melk geldt tot 2015 nog wel een minimumprijs maar ook een
productiequotum. Overschrijding van dit quotum leidt tot superheffing.