Geschiedenis samenvatting H3 Middeleeuwen
1 De verbreiding van het christendom in Europa
Na het uiteenvallen van het West-Romeinse rijk bleef in Spanje en Italië de
christelijke Kerk bestaan. De Germaanse volken die in die landen binnenvielen,
waren grotendeels christelijk.
Onder Clovis worden de Franken gekerstend
In 481 werd Clovis koning van één van de Frankische stammen, maar al snel
veroverde hij meer stammen. Toen hij in 551 stierf, was zijn rijk het grootste in West-
Europa. Clovis bekeerde zich (in 496) tot het christendom. Clovis zorgde ervoor dat
de inwoners van zijn rijk gekerstend werden.
Maar na zijn dood viel het rijk weer uiteen. Zijn opvolgers lieten de macht over aan
bestuurders die hofmeiers werden genoemd.
De Saksen met harde hand bekeerd
In 768 kwam Karel de Grote aan de macht. Het kostte hem grote moeite om de
Saksen en Friezen te onderwerpen. De strijd duurde 33 jaar. Karel dwong de Saksen
het christendom aan te nemen.
Kloosters worden steunpunten om het christendom te verbreiden
In de 7e eeuw kwam het christendom in de Nederlanden weer op. Enkele Frankische
monniken uit klooster s in Frankrijk trokken naar het zuiden van de Nederlanden om
de ‘heidense’ Franken te bekeren. De bekendste van hen is Amandus. Hij gebruikte
hiervoor een succesvolle strategie:
De monniken stichtten kloosters en die trokken nieuwe monniken aan.
De monniken streefden ernaar de regionale machthebbers als eersten te
bekeren.
De monniken kregen veel steun van de Frankische vorsten en regionale
machthebbers. Zij zagen in het christendom een stabiliserende factor die rust onder
de bevolking tot stand kon brengen.
De Engelse monniken Willibrord en Bonifatius
Een groot deel van het Europese vasteland werd tot het christendom bekeerd onder
leiding van monniken uit Ierland, Schotland en Engeland.
Een Engelse monnik, Willibrord, probeerde in 690 de Friezen in de Nederlanden te
bekeren, maar hij had geen succes. Toen stichtte hij een klooster in het zuiden.
Willibrord werd de eerste bisschop van Utrecht.
In 716 wilde een andere Engelse monnik, Bonifatius, eveneens de Friezen gaan
bekeren, maar ook hij had geen succes.
Germaanse gebruiken blijven bestaan
Hoewel de Franken en later andere Germaanse stammen de rituelen en de
buitenkant van het christendom over namen, bleven de Germaanse gebruiken en
tradities wel nog lange tijd voortbestaan.
Vanuit het Byzantijnse rijk wordt het christendom in Oost-Europa verbreid
In de 8ste – 10de eeuw namen ook de Slavische vorsten het christendom over.
Slavische volken op de Balkan en in Rusland werden vanuit het Byzantijnse rijk (het
Oost-Romeinse rijk) tot het christendom gebracht. Griekse missionarissen trokken
steeds verder tot het noorden door.
, Er ontstonden tegenstellingen tussen de christelijke Kerken in West- en Oost-
Europa. De katholieke Kerk van het Westen erkende de paus van Rome als hoogste
gezag en behield het Latijn als kerktaal. De orthodoxe Kerk van het Oosten erkende
de patriarch van Constantinopel als hoogste gezag en stond de landstaal als kerktaal
toe. Ook hun rituelen en heiligenverering verschilden. In 1054 verbraken deze
Kerken de onderlinge banden definitief.
2 Karel de Grote
In 768 werd Karel de Grote koning van de Franken. Hij kreeg te maken met
verschillende problemen: de grote verdeeldheid in zijn rijk, de armoede en de geringe
ontwikkeling van de meeste van zijn onderdanen, en de dreiging van invasies. Karel
probeerde deze problemen in samenhang op te lossen.
Karels klerken
De verdeeldheid werd veroorzaakt door de vele verschillende stammen en talen. Een
wet die Karel in zijn eigen taal uitvaardigde, werden vaak verkeerd vertaald of niet
goed begrepen. Karel ging daarom een sterk bondgenootschap aan met de
christelijke Kerk, omdat dat in al zijn landen gevestigd was en het lezen en schrijven
beheerste. Karel verhief het Latijn tot bestuurstaal en taal van de wetgeving en hij
benoemde geestelijken tot ambtenaar.
Karels krijgers
Voor het probleem van de invasies had Karel een goedgetrainde ruiterij nodig. Een
krijger kreeg een bepaald gebied in leen waarvan boeren een deel van de oogst aan
hem moesten afdragen in ruil voor bescherming. De vorst kon hem dan in geval van
oorlog oproepen om hem terzijde te staan. Zo schiep Karel de groep krijgers die
‘adel’ wordt genoemd.
Karel leidt een reizend leven
Karel was omringd door schrijvers, geleerden, rechters en een deel van zijn edelen.
Dit hof trok rond door Karels landen. Dit had twee redenen:
Het was moeilijk om de grote groep bestuurders te onderhouden.
Het was voor de samenhang van het rijk van belang dat men de koning, zijn
hof en macht in levenden lijve had gezien.
Karel en de Paus
Door veroveringen breidde Karel zijn rijk sterk uit. Met de paus had hij goede
betrekkingen. In 800 kroonde de paus Karel tot keizer.
Onder de opvolgers van Karel de Grote viel zijn rijk weer uiteen. Door:
de gewoonte van de Germanen om het rijk te verdelen onder de zonen van de
vorst;
de oorlogen die de opvolgers van Karel de Grote met elkaar voerden;
de aanvallen van andere volken.
3 De boeren
Romeinse steden lopen grotendeels leeg
In de Vroege Middeleeuwen leefde in Europa bijna iedereen op het platteland.
De meeste Romeinse steden liepen in de Vroege Middeleeuwen grotendeels leeg.
1 De verbreiding van het christendom in Europa
Na het uiteenvallen van het West-Romeinse rijk bleef in Spanje en Italië de
christelijke Kerk bestaan. De Germaanse volken die in die landen binnenvielen,
waren grotendeels christelijk.
Onder Clovis worden de Franken gekerstend
In 481 werd Clovis koning van één van de Frankische stammen, maar al snel
veroverde hij meer stammen. Toen hij in 551 stierf, was zijn rijk het grootste in West-
Europa. Clovis bekeerde zich (in 496) tot het christendom. Clovis zorgde ervoor dat
de inwoners van zijn rijk gekerstend werden.
Maar na zijn dood viel het rijk weer uiteen. Zijn opvolgers lieten de macht over aan
bestuurders die hofmeiers werden genoemd.
De Saksen met harde hand bekeerd
In 768 kwam Karel de Grote aan de macht. Het kostte hem grote moeite om de
Saksen en Friezen te onderwerpen. De strijd duurde 33 jaar. Karel dwong de Saksen
het christendom aan te nemen.
Kloosters worden steunpunten om het christendom te verbreiden
In de 7e eeuw kwam het christendom in de Nederlanden weer op. Enkele Frankische
monniken uit klooster s in Frankrijk trokken naar het zuiden van de Nederlanden om
de ‘heidense’ Franken te bekeren. De bekendste van hen is Amandus. Hij gebruikte
hiervoor een succesvolle strategie:
De monniken stichtten kloosters en die trokken nieuwe monniken aan.
De monniken streefden ernaar de regionale machthebbers als eersten te
bekeren.
De monniken kregen veel steun van de Frankische vorsten en regionale
machthebbers. Zij zagen in het christendom een stabiliserende factor die rust onder
de bevolking tot stand kon brengen.
De Engelse monniken Willibrord en Bonifatius
Een groot deel van het Europese vasteland werd tot het christendom bekeerd onder
leiding van monniken uit Ierland, Schotland en Engeland.
Een Engelse monnik, Willibrord, probeerde in 690 de Friezen in de Nederlanden te
bekeren, maar hij had geen succes. Toen stichtte hij een klooster in het zuiden.
Willibrord werd de eerste bisschop van Utrecht.
In 716 wilde een andere Engelse monnik, Bonifatius, eveneens de Friezen gaan
bekeren, maar ook hij had geen succes.
Germaanse gebruiken blijven bestaan
Hoewel de Franken en later andere Germaanse stammen de rituelen en de
buitenkant van het christendom over namen, bleven de Germaanse gebruiken en
tradities wel nog lange tijd voortbestaan.
Vanuit het Byzantijnse rijk wordt het christendom in Oost-Europa verbreid
In de 8ste – 10de eeuw namen ook de Slavische vorsten het christendom over.
Slavische volken op de Balkan en in Rusland werden vanuit het Byzantijnse rijk (het
Oost-Romeinse rijk) tot het christendom gebracht. Griekse missionarissen trokken
steeds verder tot het noorden door.
, Er ontstonden tegenstellingen tussen de christelijke Kerken in West- en Oost-
Europa. De katholieke Kerk van het Westen erkende de paus van Rome als hoogste
gezag en behield het Latijn als kerktaal. De orthodoxe Kerk van het Oosten erkende
de patriarch van Constantinopel als hoogste gezag en stond de landstaal als kerktaal
toe. Ook hun rituelen en heiligenverering verschilden. In 1054 verbraken deze
Kerken de onderlinge banden definitief.
2 Karel de Grote
In 768 werd Karel de Grote koning van de Franken. Hij kreeg te maken met
verschillende problemen: de grote verdeeldheid in zijn rijk, de armoede en de geringe
ontwikkeling van de meeste van zijn onderdanen, en de dreiging van invasies. Karel
probeerde deze problemen in samenhang op te lossen.
Karels klerken
De verdeeldheid werd veroorzaakt door de vele verschillende stammen en talen. Een
wet die Karel in zijn eigen taal uitvaardigde, werden vaak verkeerd vertaald of niet
goed begrepen. Karel ging daarom een sterk bondgenootschap aan met de
christelijke Kerk, omdat dat in al zijn landen gevestigd was en het lezen en schrijven
beheerste. Karel verhief het Latijn tot bestuurstaal en taal van de wetgeving en hij
benoemde geestelijken tot ambtenaar.
Karels krijgers
Voor het probleem van de invasies had Karel een goedgetrainde ruiterij nodig. Een
krijger kreeg een bepaald gebied in leen waarvan boeren een deel van de oogst aan
hem moesten afdragen in ruil voor bescherming. De vorst kon hem dan in geval van
oorlog oproepen om hem terzijde te staan. Zo schiep Karel de groep krijgers die
‘adel’ wordt genoemd.
Karel leidt een reizend leven
Karel was omringd door schrijvers, geleerden, rechters en een deel van zijn edelen.
Dit hof trok rond door Karels landen. Dit had twee redenen:
Het was moeilijk om de grote groep bestuurders te onderhouden.
Het was voor de samenhang van het rijk van belang dat men de koning, zijn
hof en macht in levenden lijve had gezien.
Karel en de Paus
Door veroveringen breidde Karel zijn rijk sterk uit. Met de paus had hij goede
betrekkingen. In 800 kroonde de paus Karel tot keizer.
Onder de opvolgers van Karel de Grote viel zijn rijk weer uiteen. Door:
de gewoonte van de Germanen om het rijk te verdelen onder de zonen van de
vorst;
de oorlogen die de opvolgers van Karel de Grote met elkaar voerden;
de aanvallen van andere volken.
3 De boeren
Romeinse steden lopen grotendeels leeg
In de Vroege Middeleeuwen leefde in Europa bijna iedereen op het platteland.
De meeste Romeinse steden liepen in de Vroege Middeleeuwen grotendeels leeg.