Romantiek
1800-1870: escapisme ontsnappen uit de dagelijkse realiteit, verlangen naar gevoel en alles wat
onbereikbaar is (verleden, exotische oorden) fantasie.
Nationalisme unieke cultuur en geschiedenis van eigen natie, oude sprookjes en volksverhalen.
Schilderkunst: geen stijl maar stroming, denken buiten de academische,
onpersoonlijke werkwijze. Angst en hoop!
Kunst van ambacht gave, subjectieve ervaringen delen met het “gewone volk”.
Kunstenaar= autonoom (besluit zelf wat hij maakt) en wordt als eigenzinnige
artistiekeling gezien.
Naast volle, vieze steden, veel woeste ongerepte natuur, ‘mens is klein en nietig
tegenover het goddelijke mysterie van de natuur”. Dieptewerking.
Mysterieuze sfeer door licht en donker effect
Architectuur: hang naar verleden, in neostijlen gebouwd. Sprookjesachtige vormen.
Eclecticisme: samenvoeging van stijlen
Ornamenten
Beeldhouwkunst: dynamische compositie, door verschillende houdingen, geen echt
eigen gezicht.
Neoclassicisme
1760-1840: eigentijdse situatie afgebeeld van verhalen uit de klassieke oudheid.
Schilderkunst: Achtergrond vrijwel leeg
Aandacht op de voorgrond, theatraal (overduidelijk) weergeven handelingen
Voorgrond: heldere kleuren, achtergrond: onverzadigde kleuren
Statische, horizontale compositie
Herkomst: Franse revolutie einde van de roccoco burgerij neemt de leiding.
Motto “vrijheid, gelijkheid en broederschap”.
Stijl van de opkomende burgerij, helder en duidelijk. Niet verbonden met monarchie
en geassocieerd met verlichting en rationaliteit
Voorbeeld: ‘De dood van marat’: de uitgebalanceerde vorming verraadt het politieke
doel, propaganda, vriend van het volk, vermoord door politieke tegenstander.
Architectuur: Berlijn heeft veel neoclassicistische gebouwen, strenge sobere
vormgeving. Klassieke oudheidsymmetrisch, monumentaal gebouw. Toegangstrap