Psychofarmacologie
Samenvatting Biologische grondslagen:
Neuropsychologie en Psychofarmacologie
Teksten
Algemene Neurofarmacologie
In de farmacologie worden de effecten bestudeerd van de toediening van stoffen
aan een leven organisme.
Deze effecten kunnen in vier groepen worden verdeeld:
1. Hoofdeffect = gewenste therapeutische resultaat
2. Bijeffect = neveneffecten, meestal onnodig en/of ongewenst
3. Toxisch effect = schadelijke werking
4. Placebo effect = psychologische werking
Farmacie = de leer van de bereiding, samenstelling en aflevering van
geneesmiddelen.
Farmacotherapie = de toepassing van farmaca
Van farmacon tot effect:
1. Farmacie = productie van farmacon
2. Farmacokinetiek = toediening
3. Farmacodynamiek = werking
Stoffen die aan een mens worden toegediend moeten oplosbaar zijn, zowel in
water als in vet.
Passief diffusieproces = transport in de richting van een lagere concentratie van
deze stof.
Actief diffusieproces = stoffen die selectief celwanden passeren.
Enterale toediening = toediening via het spijsverteringskanaal.
Dit is mogelijk op verschillende manieren:
1. Bucaal = onder de tong, moet goed vetoplosbaar zijn, afbraak van de stof in
het maagdarmkanaal wordt zo tegen gegaan.
2. Oraal = doorslikken, begint in de maag de stof af te geven.
3. Rectaal = zetpil of klysma, afbraak in het spijsverteringskanaal wordt
vermeden, vooral gebruikt bij bewusteloze, brakende patiënten of kinderen.
Gastro-intestinale afbraak = afbraak in het maagdarmkanaal, voordat het in de
algemene regulatie terecht komt.
, Samenvatting Biologische grondslagen: Neuropsychologie en
Psychofarmacologie
Presystemische afspraak of first pass-metabolisme = afbraak in de lever, voordat
het in de algemene regulatie terecht komt.
Parenterale toediening = als stoffen door het lichaam opgenomen worden zonder
tussenkomst van het spijsverteringskanaal.
Verschillende soorten:
1. Subcutaan = toediening onder de huid, snel in de bloedcirculatie opgenomen
2. Intramusculair = toediening in skeletspier, sneller dan subcutaan want
spierweefsel wordt beter doorbloed.
3. Intraveneus = inspuiting in ader, snelst, makkelijke overdosering
4. Spinaal = toediening in cerebrospinale vloeistof, pijstillende doeleinden
5. Absorptie via slijmvliezen = inhalatie zorgt ervoor dat longen de stof opnemen.
6. Transdermaal = op de huid, pleister, staat langzaam de stof af.
Niet te grote, water- en vet oplosbare moleculen kunnen ongehinderd vanuit de
bloedbaan in de extracellulaire vloeistof.
Te grote moleculen blijven in de bloedbaan, tenzij ze zeer goed oplosbaar in vet
zijn, dan kunnen ze door passages het celmembraan door.
De placenta laat zowel water als vet oplosbare stoffen door.
Eliminatie = het proces dat er voor zorgt dat een stof in het lichaam ophoudt te
bestaan, door biotransformatie of door uitscheiding.
Biotransformatie = stoffen chemisch omzetten, voordat ze afgebroken kunnen
worden.
Lipofiele farmaca wordt omgezet naar hydrofiele metabolieten en deze kunnen
door de nieren geëlimineerd worden.
Metabole klaring = eliminatie door enzymatische omzetting.
Niet-afbreekbare lipofiele sotffen kunnen zeer moeilijk geëlimineerd worden:
1. Dioxinen
2. Polychloorbifenylen (PCB’s)
3. DDT (insecticide)
Halfwaardetijd = de tijd die nodig is om de plasmaconcentratie van een stof met
de helft te verminderen.
Prodrug of precursor = een metaboliet die nog biologisch actief is.
Metabolieten worden door de nieren uitgescheiden.