Hoofdstuk 5 Observeren herzien: betrouwbaarheid en validiteit
Betrouwbaarheid betreft in de eerste plaats de standvastigheid van de
waarnemingen.
Validiteit verwijst naar de geldigheid van de waarnemingen, namelijk dat je
observeert wat je wenst of denkt te observeren.
Toevallige observatiefouten zijn de willekeurige, onvoorspelbare variaties in de
waarneming.
Systematische observatiefouten zijn de terugkerende vertekeningen in de
waarneming.
Intra- of binnenbeoordelaarsbetrouwbaarheid is de mate waarin een observator
standvastig blijft in de waarneming van eenzelfde gedrag of situatie.
Inter- of tussenbeoordelaarsbetrouwbaarheid is de mate waarin verschillende
observators overeenstemmen in hun waarnemingen van eenzelfde gedrag of
situatie.
Hertestbetrouwbaarheid betreft de mate waarin gedrag stabiel wordt
waargenomen op verschillende tijdstippen.
Generaliseren is een algemeen besluit of oordeel afleiden uit het geobserveerde
gedrag.
Constructvaliditeit geeft aan in hoeverre je met het geobserveerde gedrag, het
begrip meet dat je wilt observeren.
Het reactie-effect houdt in dat personen die weten dat ze geobserveerd worden,
hun gedrag bewust of onbewust neigen te wijzigen.
Deontologie betreft de beroepscode die van toepassing is in een bepaald
praktijkdomein.
Informed cosent is de toestemming die de betrokkene verleent voor het uitvoeren
van beroepsmatige handelingen, na degelijke informatie van wat deze inhouden
en welke gevolgen hieraan verbonden (kunnen) zijn.
Betrouwbaarheid en validiteit zijn de pijlers van de observatiekwaliteit. Professioneel
observeren vergt daarom van het begin tot het einde aandacht voor het ontdekken en
wegwerken van de eerder besproken zintuiglijke, cognitieve en emotionele
foutenbronnen.
De betrouwbaarheid of standvastigheid van de observatie versterk je eerst door de
toevallige fouten of veranderingen in je eigen waarneming te beperken met behulp van
systematische observatie en registratie. Op die manier werk je aan de
intrabeoordelaarsbetrouwbaarheid.
Een observatieschema helpt om de overeenstemming tussen verschillende observators te
trainen. Zodoende pak je tussenbeoordelaarsbetrouwbaarheid aan. Als aan deze
voorwaarden voldaan is, geeft de hertestbetrouwbaarheid aan hoe standvastig het
gedrag is in de tijd. Bij een lage hertestbetrouwbaarheid, en dus generaliseerbaarheid,
begrens je het observatiebesluit het beste strikt tot het tijdstip en de situatie waarin je
observeerde.
De validiteit van de observatie bewaak je door systematische fouten op te sporen.
Natuurlijk is het in de eerste plaats de bedoeling dat de observaties het gedrag meten