Door SCP/Joep de Hart
Zwevende gelovigen
De student kent de “kaart van kerkelijk Nederland” op hoofdlijnen:
Geografische spreiding van verschillende (hoofd denominaties) en de
verschuivingskenmerken.
Rooms-katholiek
Protestants
Protestantse kerk
Orthodox gereformeerd
Bevindelijk gereformeerd
Evangelisch ( persoonlijke beleving gericht op ervaring, behoudende theologie
waarin Jezus centraal staan en veel bekeringsijver.)
Vrijzinnig
2 stromingen binnen het christendom:
Protestants: vrijzinnig, orthodox en bevindelijk.
Rooms-katholiek: je aanvaardt het gezag van de Paus, de kerk bepaald
hoe de Bijbel uitgelegd moet worden. (vagevuur) genade ontvang je door
deel te nemen aan de sacramenten.
De student heeft inzicht in het proces van ontkerkelijking en kan daar
kenmerken van benoemen:
Vanaf de jaren 60 gaan steeds minder mensen naar de kerk. Veel mensen van
verschillende kerken hebben contact met elkaar en geloven samen en dat noem
je oecumene
Mensen willen zich niet meer binden aan een instituut, maar zijn wel op zoek
naar zingeving van het leven. Mensen willen een eigen geloof.
Atheïsten: geloven niet in een god, geen leven na de dood. (net als een vis, dood
= dood)
Onder geen enkele leeftijdsgroep begin jaren 60 waren zoveel kerkgangers als
onder de 17 tot 24 jarigen van wie meer dan de helft (54 procent) die week ter
kerk was gegaan en (62 procent) zei dat met enige regelmaat te doen.
Toch meende 70 procent van de respondenten (mensen die mee doen aan een
enquête) in 1966 dat de invloed van godsdienst op het leven aan het afnemen
was. Dit bleek. Toen het God in Nederland onderzoek 13 jaar later werd herhaald
gaf 57 procent aan deel uit te maken van een kerkgenootschap en was 27
procent het vorige weekend ter kerke gegaan. Onder de katholieken was dit
percentage gedaald tot 38 en bij de gereformeerden tot 65.
Eind jaren 70 had nog maar een kwart van de 17 tot 24 jarigen die week een
kerk bezocht en bleek het percentage regelmatige kerkgangers in deze
leeftijdsgroep geslonken tot nog geen 30.
Anno 200 rekende een meerderheid van de Amsterdammers zich tot geen enkele
kerk maar bood de stad tegelijkertijd onderdak aan niet minder dan 350
verschillende geloofsgemeenschappen.
Zwevende gelovigen
De student kent de “kaart van kerkelijk Nederland” op hoofdlijnen:
Geografische spreiding van verschillende (hoofd denominaties) en de
verschuivingskenmerken.
Rooms-katholiek
Protestants
Protestantse kerk
Orthodox gereformeerd
Bevindelijk gereformeerd
Evangelisch ( persoonlijke beleving gericht op ervaring, behoudende theologie
waarin Jezus centraal staan en veel bekeringsijver.)
Vrijzinnig
2 stromingen binnen het christendom:
Protestants: vrijzinnig, orthodox en bevindelijk.
Rooms-katholiek: je aanvaardt het gezag van de Paus, de kerk bepaald
hoe de Bijbel uitgelegd moet worden. (vagevuur) genade ontvang je door
deel te nemen aan de sacramenten.
De student heeft inzicht in het proces van ontkerkelijking en kan daar
kenmerken van benoemen:
Vanaf de jaren 60 gaan steeds minder mensen naar de kerk. Veel mensen van
verschillende kerken hebben contact met elkaar en geloven samen en dat noem
je oecumene
Mensen willen zich niet meer binden aan een instituut, maar zijn wel op zoek
naar zingeving van het leven. Mensen willen een eigen geloof.
Atheïsten: geloven niet in een god, geen leven na de dood. (net als een vis, dood
= dood)
Onder geen enkele leeftijdsgroep begin jaren 60 waren zoveel kerkgangers als
onder de 17 tot 24 jarigen van wie meer dan de helft (54 procent) die week ter
kerk was gegaan en (62 procent) zei dat met enige regelmaat te doen.
Toch meende 70 procent van de respondenten (mensen die mee doen aan een
enquête) in 1966 dat de invloed van godsdienst op het leven aan het afnemen
was. Dit bleek. Toen het God in Nederland onderzoek 13 jaar later werd herhaald
gaf 57 procent aan deel uit te maken van een kerkgenootschap en was 27
procent het vorige weekend ter kerke gegaan. Onder de katholieken was dit
percentage gedaald tot 38 en bij de gereformeerden tot 65.
Eind jaren 70 had nog maar een kwart van de 17 tot 24 jarigen die week een
kerk bezocht en bleek het percentage regelmatige kerkgangers in deze
leeftijdsgroep geslonken tot nog geen 30.
Anno 200 rekende een meerderheid van de Amsterdammers zich tot geen enkele
kerk maar bood de stad tegelijkertijd onderdak aan niet minder dan 350
verschillende geloofsgemeenschappen.