Röntgen
Wilhelm Conrad Röntgen - Nobelprijs 1901
Röntgenstraling: diagnostisch, therapeutisch (“bestralen”)
Medische beeldvorming: radiologie, echografie, CT/MRI
Eigenschappen Röntgenstraling:
Doordringend vermogen
Luminescerend vermogen
Fotografisch vermogen
Het opwekken van rontgenstraling: RÖNTGENBUIS
Ezelsbruggetje: KNAP
Kathode -> Negatief
Anode -> Positief
Electronen (negatief geladen) “vliegen” van de kathode naar de anode en botsen
daar hard tegenaan
Bij de botsing komt zeer veel warmte vrij (99%) De overige 1%: röntgenstraling
De anode wordt heel snel heet, om dat te voorkomen draait hij snel rond
De electronen botsen daardoor steeds op een ander stukje anode
Eigenschappen van rontgenstraling
Wat gebeurt er met de stralen?: worden doorgelaten, worden geabsorbeerd,
veranderen van richting
Doorlaten van stralen hangt af van verschillen in:
- dikte van het object
- dichtheid van structuren
- atoomnummer van structuren
Vb:
Longen hebben een lage dichtheid en laten veel stralen door
Bot heeft een hoog atoomnummer en absorbeert veel straling
Ook straling heeft invloed
- Zachte straling: laag energetische straling (lange golflengte) en meer absorptie
- Harde straling: hoog energetische straling (korte golflengte) en minder
absorptie
Strooistraling: gevaar
De straling die niet wordt geabsorbeerd of doorgelaten, maar die van richting
verandert.
Tegen de strooistraling moet je je beschermen
Strooistraling: effect op fotokwaliteit
De strooistraling kan de film ook raken en daar zwarting teweeg brengen.
Omdat dat op ieder punt kan gebeuren draagt dit niet bij aan het beeld maar
veroorzaakt een algemeen sluiereffect dat de afbeelding eerder zal verdoezelen
(een verlaging van het contrast).
Schadelijke effecten
Groeibelemmerend
Epitheelverwoestend
Ontstekingsopwekkend
Wilhelm Conrad Röntgen - Nobelprijs 1901
Röntgenstraling: diagnostisch, therapeutisch (“bestralen”)
Medische beeldvorming: radiologie, echografie, CT/MRI
Eigenschappen Röntgenstraling:
Doordringend vermogen
Luminescerend vermogen
Fotografisch vermogen
Het opwekken van rontgenstraling: RÖNTGENBUIS
Ezelsbruggetje: KNAP
Kathode -> Negatief
Anode -> Positief
Electronen (negatief geladen) “vliegen” van de kathode naar de anode en botsen
daar hard tegenaan
Bij de botsing komt zeer veel warmte vrij (99%) De overige 1%: röntgenstraling
De anode wordt heel snel heet, om dat te voorkomen draait hij snel rond
De electronen botsen daardoor steeds op een ander stukje anode
Eigenschappen van rontgenstraling
Wat gebeurt er met de stralen?: worden doorgelaten, worden geabsorbeerd,
veranderen van richting
Doorlaten van stralen hangt af van verschillen in:
- dikte van het object
- dichtheid van structuren
- atoomnummer van structuren
Vb:
Longen hebben een lage dichtheid en laten veel stralen door
Bot heeft een hoog atoomnummer en absorbeert veel straling
Ook straling heeft invloed
- Zachte straling: laag energetische straling (lange golflengte) en meer absorptie
- Harde straling: hoog energetische straling (korte golflengte) en minder
absorptie
Strooistraling: gevaar
De straling die niet wordt geabsorbeerd of doorgelaten, maar die van richting
verandert.
Tegen de strooistraling moet je je beschermen
Strooistraling: effect op fotokwaliteit
De strooistraling kan de film ook raken en daar zwarting teweeg brengen.
Omdat dat op ieder punt kan gebeuren draagt dit niet bij aan het beeld maar
veroorzaakt een algemeen sluiereffect dat de afbeelding eerder zal verdoezelen
(een verlaging van het contrast).
Schadelijke effecten
Groeibelemmerend
Epitheelverwoestend
Ontstekingsopwekkend