HC Ethiek – Nienke Dijkstra
Inhoud
Begrippen...............................................................................................................................................1
Ethiek......................................................................................................................................................2
Ethiek......................................................................................................................................................2
Deugdenethiek...................................................................................................................................2
Utilitarisme.........................................................................................................................................2
Deontologie (Plicht ethiek).................................................................................................................3
3 vormen van ethiek samengevat...........................................................................................................3
Begrippen
Toegepaste Ethiek – Een moderne situatie waar je mee te maken hebt en bepaalde keuzes en
afwegingen moet maken.
Moraal – Welke gedragingen en handelingen in de maatschappij als goed en belangrijk gezien
worden (Je normen en waarden).
Motief – Wat is de rede dat je ergens voor kiest.
Consequentie – Wat is het gevolg van deze manier van handelen.
Waarden – Een betekenis gevend ideaal; een overtuiging over wat nagestreefd wordt of zou moeten
worden. Een waarde wordt vaak omschreven in één woord. Bekende waarden zijn: Vrijheid,
Gelijkheid, Rechtvaardigheid, Solidariteit, Respect en Tolerantie
Normen – Concrete gedragsregels of handelingsvoorschriften die aangeven wat wij in bepaalde
situaties horen te doen of te laten (Een norm volgt vaak uit een waarde)
Filosofie – Het streven naar kennis en wijsheid.
Ethiek – Toegepaste Filosofie.
Deugd – Een houding die ons als vanzelf instaat stelt te kiezen zoals een verstandig mens zou doen.
Houding – Manier om tegen de wereld aan te kijken.
Utilitarisme – Een handeling op zich is niet juist of onjuist, alleen hetgeen uit de handeling volgt is
moreel relevant. Als je juist handelt, maak je de hoeveelheid geluk om je heen zo groot mogelijk en
de hoeveelheid leed zo klein mogelijk. Soms moet je zelfs enkele traditionele morele regels breken
om tot zo’n resultaat te komen.
Deontologie – Houd je aan de regels, ook als anderen hierdoor de regels schenden.
Actor relatief – Eigen straatje schoon vegen.
Absoluut – Het is nooit toegestaan.
Inhoud
Begrippen...............................................................................................................................................1
Ethiek......................................................................................................................................................2
Ethiek......................................................................................................................................................2
Deugdenethiek...................................................................................................................................2
Utilitarisme.........................................................................................................................................2
Deontologie (Plicht ethiek).................................................................................................................3
3 vormen van ethiek samengevat...........................................................................................................3
Begrippen
Toegepaste Ethiek – Een moderne situatie waar je mee te maken hebt en bepaalde keuzes en
afwegingen moet maken.
Moraal – Welke gedragingen en handelingen in de maatschappij als goed en belangrijk gezien
worden (Je normen en waarden).
Motief – Wat is de rede dat je ergens voor kiest.
Consequentie – Wat is het gevolg van deze manier van handelen.
Waarden – Een betekenis gevend ideaal; een overtuiging over wat nagestreefd wordt of zou moeten
worden. Een waarde wordt vaak omschreven in één woord. Bekende waarden zijn: Vrijheid,
Gelijkheid, Rechtvaardigheid, Solidariteit, Respect en Tolerantie
Normen – Concrete gedragsregels of handelingsvoorschriften die aangeven wat wij in bepaalde
situaties horen te doen of te laten (Een norm volgt vaak uit een waarde)
Filosofie – Het streven naar kennis en wijsheid.
Ethiek – Toegepaste Filosofie.
Deugd – Een houding die ons als vanzelf instaat stelt te kiezen zoals een verstandig mens zou doen.
Houding – Manier om tegen de wereld aan te kijken.
Utilitarisme – Een handeling op zich is niet juist of onjuist, alleen hetgeen uit de handeling volgt is
moreel relevant. Als je juist handelt, maak je de hoeveelheid geluk om je heen zo groot mogelijk en
de hoeveelheid leed zo klein mogelijk. Soms moet je zelfs enkele traditionele morele regels breken
om tot zo’n resultaat te komen.
Deontologie – Houd je aan de regels, ook als anderen hierdoor de regels schenden.
Actor relatief – Eigen straatje schoon vegen.
Absoluut – Het is nooit toegestaan.