Hoofdstuk 10 Eigendomsverkrijgingen uit Boek 5
§10.1 Inleiding
Eigendom wordt niet enkel door overdracht of verjaring verworven. Ook Boek 5 bevat verschillende
wijzen van eigendomsverkrijging.
§10.2 Eigendomsverkrijging door toe-eigening
Toe-eigening of occupatie is primair een wijze van verkrijging van bezit, te weten door inbezitneming
als bedoeld in art. 3:112 jo. art. 3:113 BW. De in art. 5:4 BW geregelde eigendomsverkrijging door
toe-eigening is beperkt tot inbezitneming van een roerende zaak die geen eigenaar heeft, een
zogeheten ‘res nullius’.
§10.3 Eigendomsverkrijging bij gevonden zaken
De art. 5:5 jo. art. 5:12 BW brengen mee dat wanneer een ‘eerlijke vinder’ van een onbeheerde zaak
aangifte heeft gedaan bij de daartoe aangewezen persoon of instantie, hij een jaar na de aangifte de
eigendom van het gevondene verkrijgt indien de eigenaar zich niet binnen dat jaar heeft gemeld.
§10.4 Eigendomsverkrijging bij een gevonden schat
Krachtens art. 5:13 BW komt een schat voor gelijke delen toe aan degene die hem ontdekt, en aan de
eigenaar van de onroerende of roerende zaak, waarin de schat wordt aangetroffen.
§10.5 Eigendomsverkrijging als gevolg van natrekking
Art. 5:3 BW bepaalt dat de eigenaar van een zaak eigenaar is van al haar bestanddelen. Wat een zaak
is staat in art. 3:2 BW, namelijk een voor menselijke beheersing vatbaar stoffelijk object. Art. 3:4 BW
omschrijft wat een bestanddeel is: hetgeen krachtens verkeeropvatting onderdeel van een zaak
uitmaakt en hetgeen zodanig met de zaak is verbonden dat het daarvan niet kan worden
afgescheiden zonder dat beschadiging van betekenis wordt toegebracht. Een bestanddeel kan
goederenrechtelijk geen eigen leven leiden. Als eenmaal is uitgemaakt dat een zaak een bestanddeel
is gaan uitmaken van een andere zaak dan brengt dat mee, dat: het bestanddeel niet vatbaar is voor
aparte eigendom en dus tot de eigendom van de hoofdzaak behoort (art. 5:3 BW), het niet mogelijk
is het bestanddeel als aparte zaak over te dragen of er een beperkt recht op te vestigen. Pas wanneer
het bestanddeel weer tot een zelfstandige zaak is gemaakt door de band met de hoofdzaak te
doorbreken, is het als zaak overdraagbaar, wanneer de hoofdzaak onroerend is, het bestanddeel op
zijn beurt onroerend is (art. 3:3 BW). Krachtens art. 5:20 lid 1 sub e omvat de eigendom van de grond
gebouwen en werken die duurzaam met die grond zijn verenigd, hetzij rechtstreeks, hetzij door
vereniging met andere gebouwen en werken. De grond trekt het gebouw na. Er zijn drie
rechtsgevolgen wanneer een zaak door een verbinding met een andere zaak bestanddeel van die
andere zaak wordt? Rechtsgevolg 1: het rechtsgevolg van bestanddeelvorming is altijd dat iets wat
voorheen een zaak was, ophoudt een zaak te zijn. Rechtsgevolg 2: had de tot bestanddeel geworden
zaak een andere eigenaar dan de hoofdzaak, dan is voor hem de eigendom volledig verloren gegaan
doordat de eigendom van de hoofdzaak mede uitstrekt over haar bestanddelen (art. 5:3 BW en art.
5:14 lid 1 BW). Rechtsgevolg 3: het rechtsgevolg van bestanddeelvorming kan zijn dat een roerende
zaak als gevolg van de bestanddeelvorming onroerend wordt, te weten indien zij bestanddeel wordt
van een onroerende hoofdzaak.
§10.1 Inleiding
Eigendom wordt niet enkel door overdracht of verjaring verworven. Ook Boek 5 bevat verschillende
wijzen van eigendomsverkrijging.
§10.2 Eigendomsverkrijging door toe-eigening
Toe-eigening of occupatie is primair een wijze van verkrijging van bezit, te weten door inbezitneming
als bedoeld in art. 3:112 jo. art. 3:113 BW. De in art. 5:4 BW geregelde eigendomsverkrijging door
toe-eigening is beperkt tot inbezitneming van een roerende zaak die geen eigenaar heeft, een
zogeheten ‘res nullius’.
§10.3 Eigendomsverkrijging bij gevonden zaken
De art. 5:5 jo. art. 5:12 BW brengen mee dat wanneer een ‘eerlijke vinder’ van een onbeheerde zaak
aangifte heeft gedaan bij de daartoe aangewezen persoon of instantie, hij een jaar na de aangifte de
eigendom van het gevondene verkrijgt indien de eigenaar zich niet binnen dat jaar heeft gemeld.
§10.4 Eigendomsverkrijging bij een gevonden schat
Krachtens art. 5:13 BW komt een schat voor gelijke delen toe aan degene die hem ontdekt, en aan de
eigenaar van de onroerende of roerende zaak, waarin de schat wordt aangetroffen.
§10.5 Eigendomsverkrijging als gevolg van natrekking
Art. 5:3 BW bepaalt dat de eigenaar van een zaak eigenaar is van al haar bestanddelen. Wat een zaak
is staat in art. 3:2 BW, namelijk een voor menselijke beheersing vatbaar stoffelijk object. Art. 3:4 BW
omschrijft wat een bestanddeel is: hetgeen krachtens verkeeropvatting onderdeel van een zaak
uitmaakt en hetgeen zodanig met de zaak is verbonden dat het daarvan niet kan worden
afgescheiden zonder dat beschadiging van betekenis wordt toegebracht. Een bestanddeel kan
goederenrechtelijk geen eigen leven leiden. Als eenmaal is uitgemaakt dat een zaak een bestanddeel
is gaan uitmaken van een andere zaak dan brengt dat mee, dat: het bestanddeel niet vatbaar is voor
aparte eigendom en dus tot de eigendom van de hoofdzaak behoort (art. 5:3 BW), het niet mogelijk
is het bestanddeel als aparte zaak over te dragen of er een beperkt recht op te vestigen. Pas wanneer
het bestanddeel weer tot een zelfstandige zaak is gemaakt door de band met de hoofdzaak te
doorbreken, is het als zaak overdraagbaar, wanneer de hoofdzaak onroerend is, het bestanddeel op
zijn beurt onroerend is (art. 3:3 BW). Krachtens art. 5:20 lid 1 sub e omvat de eigendom van de grond
gebouwen en werken die duurzaam met die grond zijn verenigd, hetzij rechtstreeks, hetzij door
vereniging met andere gebouwen en werken. De grond trekt het gebouw na. Er zijn drie
rechtsgevolgen wanneer een zaak door een verbinding met een andere zaak bestanddeel van die
andere zaak wordt? Rechtsgevolg 1: het rechtsgevolg van bestanddeelvorming is altijd dat iets wat
voorheen een zaak was, ophoudt een zaak te zijn. Rechtsgevolg 2: had de tot bestanddeel geworden
zaak een andere eigenaar dan de hoofdzaak, dan is voor hem de eigendom volledig verloren gegaan
doordat de eigendom van de hoofdzaak mede uitstrekt over haar bestanddelen (art. 5:3 BW en art.
5:14 lid 1 BW). Rechtsgevolg 3: het rechtsgevolg van bestanddeelvorming kan zijn dat een roerende
zaak als gevolg van de bestanddeelvorming onroerend wordt, te weten indien zij bestanddeel wordt
van een onroerende hoofdzaak.